Afbeelding beeldlijn

TS1.7 Monitoring

icon

Dit document is beschikbaar in 3 verschillende talen

Versie: 1 januari 2024

Download PDF

1. Algemene monitoringvoorwaarden

De voorwaarden die in dit document worden genoemd, vormen een aanvulling op de voorwaarden die zijn opgenomen in het document R 1.0 Feed Safety Management Requirements.

1.1. Monitoringplan

Informatie (zoals EWS, RASFF of andere signalen over mogelijke risico’s) die van invloed kunnen zijn op het bestaande monitoringplan moet worden beoordeeld. Indien nodig, moet het monitoringplan onmiddellijk worden aangepast.

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf kan gebruik maken van representatieve monitoringresultaten van andere bedrijven (bijvoorbeeld: leveranciers). Dit geldt met name voor monitoringresultaten voor ongewenste stoffen waarbij het niveau theoretisch niet meer verandert, zoals zware metalen, pesticiden, dioxine.

N.B.: 'representatief' betekent niet noodzakelijkerwijs: ‘van de geleverde partij’.

Als er twijfel, onzekerheid of onduidelijkheid bestaat over de representativiteit van de monitoring­resultaten van andere bedrijven, moet het gecertificeerde bedrijf de representativiteit controleren.

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf moet bepalen of de in dit document beschreven specifieke monitoringeisen van toepassing zijn en daarom in het monitoringplan van het gecertificeerde bedrijf moeten worden opgenomen.

In geval van overlap tussen verschillende monitoringvoorwaarden in dit document of andere GMP+ FSA documenten, moet het GMP+ gecertificeerde bedrijf de strengste monitoringvoorwaarden toepassen.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de representativiteit van de

  • monitoringresultaten van leveranciers (bijvoorbeeld: kwalificaties van het laboratorium; gebruikte methode; detectiegrens)
  • monstername en
  • monsters (bijvoorbeeld: correcte methode; vertegenwoordigen zij werkelijk het diervoeder)

1.2. Frequentie van monitoring

De frequentie van monitoring moet de zekerheid geven dat alle geïdentificeerde gevaren en vastgestelde risico's onder controle blijven.

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf moet zich houden aan de minimale monitoringfrequenties zoals vastgelegd in de monitoringprotocollen in dit document. Indien uit de gevarenanalyse blijkt dat aanvullende monitoring nodig is, moet het GMP+ gecertificeerde bedrijf de monitoringfrequentie verhogen in overeenstemming met het resultaat van de gevarenanalyse.

Vergeet niet dat de frequentie van monitoring (op jaarbasis) van voedermiddelen kan worden berekend aan de hand van de volgende formule:

Frequentie = √ Volume * ‘kans’ * ‘ernst

100

Variable

Uitleg

Frequentie

Het aantal te analyseren monsters (op jaarbasis)

Volume

Volume in aantal ton voedermiddelen per jaar. In beginsel kan het aantal monsters dat geanalyseerd moet worden gebaseerd zijn op de hoeveelheid voedermiddelen waarmee wordt geproduceerd, gehandeld, verwerkt of opgeslagen. Naarmate de hoeveelheid van de voedermiddelen toeneemt, zal het aantal monsters per ton afnemen.


Kilo’s kunnen worden gebruikt voor bepaalde voedermiddelen waarvoor, op jaarbasis, alleen een kleine hoeveelheid wordt geproduceerd, verhandeld of verwerkt.

Kans


De standaardwaarde voor kans is 1. De deelnemer kan deze waarde verhogen of verlagen als daarvoor redenen worden verstrekt. De volgende overwegingen kunnen hierop van toepassing zijn:

  1. Geschiedenis: zie ook onder
  2. Seizoensinvloeden
  3. Kans op herbesmetting. Dit is met name van toepassing op microbiologische parameters.
  4. Nieuwe bron / nieuwe leveranciers
  5. Hebben er onlangs incidenten plaatsgevonden.

Het is aan de deelnemer om te besluiten dat de risicowaarde kan worden verlaagd.


De deelnemer kan een kanswaarde selecteren die lager is dan 1 op basis van (historische) analyseresultaten. Het volgende kan daarbij in gedachten worden gehouden:

  1. Analyseresultaten dienen representatief te zijn. De historische analyseresultaten, die als representatief worden beschouwd, kunnen verschillen per ongewenste stof.
    Voor bepaalde ongewenste stoffen, kunnen de analyseresultaten voor een gebied als representatief worden gezien, terwijl, voor andere ongewenste stoffen, alleen analyseresultaten voor dezelfde productielocatie representatief zijn.
  1. Analyseresultaten uit GMP+ International’s GMP+ Monitoring database mogen ook worden gebruikt bij het bepalen van de analysefrequentie, als de deelnemer representativiteit kan aantonen.

Ernst

Deze factor vertegenwoordigt de mate van schadelijkheid van een ongewenste stof. Voor de waarde voor ernst, kan informatie uit de Feed Support Products (FSP) worden gebruikt:

Ernst is aanzienlijk factor 5

Ernst is gemiddeld factor 3

Ernst is gering factor 1


Dit leidt tot de volgende factoren:


Ongewenste stof

Waarde

Zware metalen

5

Pesticiden

5

Insecticiden

5

Diergeneesmiddelen

5

Mycotoxinen

5

Salmonella

5

Schimmels

3

Dierlijke componenten

5

Dioxine

5

Nitriet

5

De gevestigde waarden zijn allen hoog. Dit is logisch, aangezien het riskante ongewenste stoffen zijn.

N.B.:

  1. Berekende frequenties moeten altijd naar boven worden afgerond. De minimum­frequentie is 1.
  2. Berekening van de monitoring frequentie van vloeibaar of vochtig diervoeder kan worden gebaseerd op 88% van de inhoud droge materie.

1.3. Monstername

Tenzij de monitoringprotocollen in dit document anders bepalen, moet het GMP+ gecertificeerde bedrijf moet monsters nemen volgens de voorwaarden zoals vastgelegd in document TS 1.6 Monstername.

1.4. Analyseren

1.4.1. Analysemethode

De analyse moet worden uitgevoerd door een laboratorium dat hiervoor erkend is in het kader van de GMP+ FSA module. Zie TS 1.2 Inkoop.

1.4.2. Analyseresultaten delen

De resultaten van de analyses die worden uitgevoerd in het kader van de toepassing van de monitoringprotocollen in dit document moeten worden geüpload in de GMP+ Monitoring database. De analyseresultaten moeten binnen een maand na de datum van afgifte van het analysecertificaat worden geüpload en anoniem met de GMP+ Community worden gedeeld in de GMP+ Monitoring database.

Let erop dat je de juiste waarde invoert (in mg/kg!). Een laboratorium kan de resultaten rapporteren in ppb's. Controleer dit. Zo ja, deel dit resultaat dan door 1000, voordat je het in de database invoert. Voorbeeld: 3 ppb = 0,003 mg/kg.

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat gebruik maakt van analyseresultaten van andere bedrijven (bijvoorbeeld leveranciers) moet deze resultaten niet invoeren in de GMP+ Monitoring database.

1.5. Collectief monitoringplan

Het is mogelijk dat GMP+ gecertificeerde bedrijven hun monitoringplan gezamenlijk (in een collectief monitoringplan) uitvoeren. Voor deze optie moeten de volgende voorwaarden worden toegepast:

  1. Het collectieve monitoringplan moet voldoen aan de GMP+ voorwaarden.
  2. De reikwijdte van het monitoringplan moet worden vastgesteld ('welk diervoeder is inbegrepen') en welke bedrijven deelnemen.
  3. Het collectieve monitoringplan moet representatief zijn voor het diervoeder dat de producenten produceren, verhandelen, behandelen en/of verwerken. De representativiteit moet worden gemotiveerd.
  4. Alle deelnemende bedrijven moeten alle relevante bemonsterings- en controleresultaten krijgen.

2. Protocol voor monitoring van Aflatoxine B1 in Maïs en Bijproducten van maïs

2.1. Algemene voorwaarden

2.1.1. Scope

Dit protocol definieert specifieke voorwaarden voor de bemonstering en analyse van Aflatoxine B1 in:

  • maïs, bewerkt of onbewerkt en
  • bijproducten van maïs,

die worden geleverd binnen de GMP+ keten. Het is van toepassing op alle maïsoogsten.

De monitoringsvoorwaarden in dit protocol moeten worden toegepast op de maïs of op het bijproduct van maïs.

2.1.2. Toepassing

Dit protocol is van toepassing op het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat producten die vermeld staan in § 2.1.1, verhandelt of bewerkt.

De producent van het bijproduct van maïs dient het protocol toe te passen op het eindproduct. Voedselproducerende bedrijven die maïs inkopen en bewerken onder de voorwaarden van Verordening (EU) Nr. 2023/915 (maximale waarden voor contaminanten in levensmiddelen) mogen het protocol toepassen op de instroom van maïs indien ze over een schriftelijke motivatie beschikken van de concentratiefactor in het productieproces en een op risicoanalyse gebaseerde monitoring uitvoeren op het bijproduct van maïs.

Indien een partij maïs of een bijproduct van maïs reeds is geanalyseerd door een GMP+-gecertificeerde leverancier, dan hoeft deze partij niet nogmaals geanalyseerd te worden. Dit geldt ook wanneer de leverancier deelneemt aan een ander geaccepteerd feed safety assurance scheme, onder de voorwaarde dat de analyseresultaten beschikbaar zijn.

2.1.3. Teeltlanden

De teeltlanden van maïs zijn per oogstjaar onderverdeeld in 3 categorieën: Hoog, Midden en Laag. Bemonstering en analyse van maïs uit een land met een Hoog risico dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de voorwaarden in § 2.2.1.

Maïs uit een land met een risico dat is geclassificeerd als Midden, dient te worden bemonsterd en geanalyseerd in overeenstemming met § 2.2.2.

Voor landen met een Laag risico, dient bemonstering en analyse plaats te vinden in overeenstemming met § 2.2.3.

Klik hier om de classificatie van teeltlanden te raadplegen.

Het teeltland van de maïs dient altijd bekend te zijn bij iedere schakel in de leverketen en de klant moet op de hoogte worden gesteld, inclusief de eindgebruiker.

Met ‘eindgebruiker’ wordt het GMP+ gecertificeerde bedrijf bedoeld dat mengvoeder levert aan de veehouder (= de laatste schakel in de GMP+-keten).

2.1.4. Plaats van bemonstering

Partijen dienen bemonsterd te worden tijdens het beladen (teeltland) of uitladen (land van bestemming). Indien het protocol wordt toegepast tijdens het uitladen, wordt de partij bepaald door het transportmiddel waarin de maïs of het bijproduct van maïs vervolgens wordt geladen.

Dit houdt in dat wanneer een zeeschip wordt uitgeladen in het land van bestemming en de maïs direct in een binnenvaartschip wordt geladen, het binnenvaartschip als een partij moet worden beschouwd en bemonsterd dient te worden.

2.1.5. Monstervoorbereiding

Het GMP+ FSA-gecertificeerde bedrijf dat dit protocol toepast, stuurt ten minste een 4 kg wegend monster maïs (bijproduct) naar het laboratorium voor voorbereiding en analyse. De voorbereiding en analyse door dit laboratorium zijn in overeenstemming met de volgende voorwaarden:

  1. Het monster is volledig vermalen en gehomogeniseerd voor het eindmonster en daaruit wordt het monster voor analyse genomen.
  2. Het eindmonster weegt ten minste 500 gram.
  3. Het monster voor analyse wordt bereid uit het eindmonster.
  4. De restanten van het eindmonster worden bewaard voor heranalyse.

2.1.6. Analyseren

2.1.6.1. Analysemethode

Het monster voor analyse moet op Aflatoxine B1 worden geanalyseerd.

2.2. Voorwaarden per indeling van teeltlanden

2.2.1. Landen met een hoog risico

2.2.1.1. Toepassing

Voor maïs uit landen met hoog risicoprofiel, is de eerste schakel in de keten verantwoordelijk voor de juiste toepassing van dit protocol.

2.2.1.2. Monitoring frequentie

Ieder eindmonster moet worden geanalyseerd.

2.2.1.3. Grootte van de partijen

De partijgrootte van de maïs of het bijproduct van maïs is gerelateerd aan het vervoermiddel en moet gemeenschappelijke kenmerken hebben, zoals de oorsprong, variëteit, de soort verpakking, de verpakker, de verzender of de etikettering.

Transportmiddelen

Maximum partijgrootte

Zeeschip

Max. 2.000 ton

Binnenvaartschip

Binnenvaartschip

Trein

Max. 1.500 ton

Vrachtwagen, van opslagplaats/magazijn, productielocatie of verzamelpunt

Max. 1.000 ton

2.2.1.4. Monstername
2.2.1.4.1. Bemonsteringsmethode

De monsternemer moet representatieve monsters nemen in overeenstemming met de methode zoals beschreven in Verordening (EG) Nr. 152/2009, inclusief de wijzigingen zoals bepaald door Verordening (EU) Nr. 691/2013, onder de volgende voorwaarden:

  1. bemonstering moet worden uitgevoerd op de gehele partij. Bemonstering van slechts een deel van de partij is niet acceptabel binnen het kader van dit protocol. Indien de hele partij in de (vlakgoed-) loods niet toegankelijk is voor bemonstering, dan moet er een bemonsteringplan te worden opgesteld en gedocumenteerd bewaard. Het bemonsteringsplan moet betrekking hebben op het toegankelijke deel van de partij. Het deel van de partij dat nog niet is bemonsterd en gemonitord, moet worden gemonitord zodra dit mogelijk is en zodra de toegang daartoe veilig is.
  2. verzamelmonsters mogen nooit minder wegen dan 10 kg.
  3. het monster dat ter voorbereiding en analyse naar het laboratorium moet worden gestuurd, mag niet minder zijn dan 4 kilo. Zie § 2.1.5 en 2.1.6 voor voorwaarden met betrekking tot monstervoorbereiding en analyse door het laboratorium.

In geval van rechtstreekse overslag van schip naar schip (van een zeeschip, kustvaarder, binnenschip naar een binnenschip) is de methode zoals beschreven in "GAFTA-monsternameregels nr. 124" toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. tijdens het laden of lossen van het transportmiddel moet een representatief monster worden genomen.
  2. ten minste 20 basismonsters per 500 ton en ten minste 40 basismonsters voor partijen van minder dan 1.000 ton.
  3. maximumvolume van het basismonster: 1 kg.
  4. minimaal 20 kg per (deel)partij van 500 ton
  5. ten minste één eindmonster, dat niet minder dan 4 kg mag wegen. Elk eindmonster moet door het laboratorium volledig worden vermalen en homogeen worden gemaakt. Zie
    § 2.1.5 en 2.1.6 voor de voorwaarden inzake monstervoorbereiding en -analyse door het laboratorium.

Opmerking : Wanneer maïs langer dan drie maanden wordt opgeslagen in een silo en niet toegankelijk is voor bemonstering voorafgaand aan levering aan de klant, kan bemonstering worden uitgevoerd tijdens het laadproces. De resultaten moeten beschikbaar zijn voorafgaand aan het lossen bij de klant of ten minste voorafgaand aan de volgende bewerkingsstap of vervoedering (indien er een schriftelijke overeenkomst is tussen de verkoper en de klant).

2.2.1.4.2. Monsternemer

Iedere partij wordt bemonsterd door een onafhankelijke toezichthoudende organisatie, geaccrediteerd voor:

  1. ISO 17020 voor een passende scope, of anders;
  2. ISO 9001 voor een passende scope in combinatie met een GAFTA goedkeuring als inspecteur voor bemonstering in een relevant toepassingsgebied (zoals diervoeder).
2.2.1.4.3. Overige voorwaarden

De periode tussen bemonstering en levering dient niet langer te zijn dan drie maanden.

Het is mogelijk om een partij te scheiden in een opslaglocatie in het teeltland binnen het kader van direct transport per binnenvaartschip, trein of vrachtwagen naar de eindgebruiker. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  1. De partij dient in quarantaine te worden gehouden (afgezonderd en identificeerbaar) in de opslaglocatie in het teeltland.
  2. De locatie moet zo zijn ontworpen dat de representatieve (dwarsdoorsnede) monsters kunnen worden genomen.
2.2.1.4.4. Informatie naar de Klant en Eindgebruiker

Positieve vrijgave: De partij moet vergezeld gaan van de analyseresultaten (door middel van een analysecertificaat dat is afgegeven door een geaccrediteerde organisatie (zie § 2.2.1.4.2) of een analyserapport afgegeven door een GMP+ geregistreerd laboratorium), zodat elke schakel van de keten geïnformeerd is.

De eindgebruiker moet worden geïnformeerd over de resultaten van de analyse die zijn uitgevoerd vóór het gebruik of de verwerking van de maïs of het bijproduct van maïs in diervoeders.

Er moet een duidelijk verband zijn tussen de geleverde partij en het analysecertificaat / analyserapport van een erkend laboratorium (positieve vrijgave). Uit de gegevens moet blijken dat de monstername niet langer dan 3 maanden voor de leveringsdatum is uitgevoerd.

Bij opgeslagen partijen en heranalyse na 3 maanden is de hoogst gemeten Aflatoxine B1 waarde (van alle monsternamemomenten) leidend, aangezien het niet waarschijnlijk is dat het Aflatoxine B1 gehalte in de loop van de tijd zou kunnen dalen. Alle analyseresultaten die van toepassing zijn op de partij (ook de vervallen resultaten) moeten de partij vergezellen.

In het geval van bijproducten van maïs moet het levensmiddelenbedrijf schriftelijk verklaren dat het protocol heeft toegepast op de inkomende stroom maïs.

2.2.2. Landen met een middelhoog risico

2.2.2.1. Toepassing

Voor maïs uit landen met risicoprofiel Midden, is de eerste schakel in de. keten verant­woorde­lijk voor de juiste toepassing van dit protocol.

Alleen in geval van rechtstreekse levering met vrachtwagens, is het ontvangende bedrijf (in de meeste gevallen het mengvoederbedrijf) verantwoordelijk voor de juiste toepassing van dit protocol.

In het geval dat een eindgebruiker per vrachtwagen maïs uit een land met risicoprofiel Midden ontvangt, is het mogelijk om deze maïs te verwerken

  1. In melkveevoeder, pas nadat de resultaten van de analyse beschikbaar zijn.
  2. In alle andere diervoeders hoeven de resultaten niet noodzakelijkerwijs beschikbaar te zijn. Deze resultaten kunnen later ontvangen worden.

N.B.: Deze voorwaarde kan afwijken door een ander schema. In dat geval is de eerste schakel van de keten verantwoordelijk voor de toepassing van het protocol.

2.2.2.2. Frequentie van monitoring

Ieder eindmonster moet worden geanalyseerd.

2.2.2.3. Grootte van de partijen

Alle partijen moeten worden bemonsterd en geanalyseerd, waarbij de partij maïs of het bijproduct van maïs gerelateerd is aan het vervoermiddel en gemeenschappelijke kenmerken moet hebben, zoals oorsprong, variëteit, soort verpakking, verpakker, verzender of etikettering.

Transportmiddel

Maximum partijgrootte

Zeeschip

Ruim

Binnenvaartschip

Binnenvaartschip

Trein

Trein

Vrachtwagen, van opslagplaats/magazijn, productielocatie of verzamelpunt

Max. 2.000 ton

2.2.2.4. Monstername
2.2.2.4.1. Bemonsteringsmethode

De monsternemer moet representatieve monsters nemen in overeenstemming met de methode zoals beschreven in Verordening (EG) Nr. 152/2009, waaronder de wijzigingen zoals bepaald door Verordening (EU) Nr. 691/2013, onder de volgende voorwaarden:

  1. bemonstering moet worden uitgevoerd op de gehele partij. Bemonstering van slechts een deel van de partij is niet acceptabel binnen het kader van dit protocol. Indien de hele partij in de (vlakgoed-) loods niet toegankelijk is voor bemonstering, dan dient er een bemonsteringplan te worden opgesteld en gedocumenteerd bewaard. De monstername moet betrekking hebben op het toegankelijke deel van de partij.
    Het deel van de partij dat nog niet is bemonsterd en gemonitord, moet worden gemonitord zodra dit mogelijk is en zodra de toegang daartoe veilig is.
  2. verzamelmonsters mogen nooit minder wegen dan 10 kg.
  3. het monster dat ter voorbereiding en analyse naar het laboratorium moet worden gestuurd, mag niet minder zijn dan 4 kg. Zie § 2.1.5 en 2.1.6 voor voorwaarden met betrekking tot monstervoorbereiding en analyse door het laboratorium.

In geval van rechtstreekse overslag van schip naar schip (van een zeeschip, kustvaarder, binnenschip naar een binnenschip) is de methode zoals beschreven in "GAFTA-monsternameregels nr. 124" toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. tijdens het laden of lossen van het transportmiddel moet een representatief monster worden genomen.
  2. ten minste 20 basismonsters per 500 ton en ten minste 40 basismonsters voor partijen van minder dan 1.000 ton.
  3. maximumvolume van het basismonster: 1 kg.
  4. minimaal 20 kg per (deel)partij van 500 ton
  5. ten minste één eindmonster, dat niet minder dan 4 kg mag wegen. Elk eindmonster moet door het laboratorium volledig worden vermalen en homogeen worden gemaakt. Zie
    § 2.1.5 en 2.1.6 voor de voorwaarden inzake monstervoorbereiding en -analyse door het laboratorium.

Opmerking : Wanneer maïs langer dan drie maanden wordt opgeslagen in een silo en niet toegankelijk is voor bemonstering voorafgaand aan levering aan de klant, kan bemonstering worden uitgevoerd tijdens het laadproces. De resultaten moeten beschikbaar zijn voorafgaand aan het lossen bij de klant of ten minste voorafgaand aan de volgende bewerkingsstap of vervoedering (indien er een schriftelijke overeenkomst is tussen de verkoper en de klant).

2.2.2.4.2. Monsternemer

Voor landen met risicoprofiel Midden, moet iedere partij bemonsterd worden door een onafhankelijke toezichthoudende organisatie, geaccrediteerd volgens:

  1. ISO 17020 voor een passende scope, of anders:
  2. ISO 9001 voor een passende scope in combinatie met GAFTA goedkeuring als inspecteur voor bemonstering in een relevant toepassingsgebied (zoals diervoeder).

In het geval van rechtstreeks transport per vrachtwagen, zoals hierboven beschreven, kan de bemonstering worden uitgevoerd en gecontroleerd door het GMP+ gecertificeerde bedrijf in overeenstemming met de voorwaarden in document TS 1.6 Monstername in plaats van de regels voor bemonstering zoals hierboven genoemd.

2.2.2.4.3. Overige voorwaarden

De periode tussen bemonstering en levering dient niet langer te zijn dan drie maanden.

Het is mogelijk om een partij te scheiden in een opslaglocatie in het teeltland binnen het kader van direct transport per binnenvaartschip, trein of vrachtwagen naar de eindgebruiker. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  1. De partij dient in quarantaine te worden gehouden (afgezonderd en identificeerbaar) in de opslaglocatie in het teeltland.
  2. De locatie moet zo zijn ontworpen dat de representatieve (dwarsdoorsnede) monsters kunnen worden genomen.
2.2.2.4.4. Informatie naar de Klant en Eindgebruiker

Positieve vrijgave: De analyseresultaten (door middel van een analysecertificaat afgegeven door een geaccrediteerde organisatie (zie § 2.2.2.4.2) of een analyserapport afgegeven door een GMP+ geregistreerd laboratorium) moeten de partij vergezellen, zodat elke schakel in de keten geïnformeerd is. De partij moet vergezeld gaan van de analyseresultaten (door middel van een analysecertificaat afgegeven door een geaccrediteerde organisatie (zie § 2.2.2.4.2) of een analyserapport afgegeven door een GMP+ geregistreerd laboratorium), zodat elke schakel van de keten is geïnformeerd.

De eindgebruiker moet worden geïnformeerd over de analyseresultaten die zijn uitgevoerd vóór het gebruik of de verwerking van de maïs of het bijproduct van maïs in diervoeders (met uitzondering van leveringen per vrachtwagen).

Er moet een duidelijk verband zijn tussen de geleverde partij en het analysecertificaat/analyserapport van een geaccepteerd laboratorium (positieve vrijgave). Uit de gegevens moet blijken dat de monstername niet langer dan 3 maanden voor de leveringsdatum is uitgevoerd.

Bij opgeslagen partijen en heranalyse na 3 maanden is de hoogst gemeten Aflatoxine B1 waarde (van alle monsternamemomenten) leidend, aangezien het niet waarschijnlijk is dat het Aflatoxine B1 gehalte in de loop van de tijd zou kunnen dalen. Alle analyseresultaten die van toepassing zijn op de partij (ook de vervallen resultaten) moeten de partij vergezellen.

In het geval van bijproducten van maïs moet het levensmiddelenbedrijf schriftelijk verklaren dat het protocol heeft toegepast op de inkomende stroom maïs.

2.2.3. Landen met een laag risico

2.2.3.1. Toepassing

Voor maïs uit lage risicolanden is elk GMP+ gecertificeerd bedrijf verantwoordelijk voor een correcte toepassing van dit protocol, gebaseerd op HACCP-principes..

2.2.3.2. Frequentie van monitoring

De eindmonsters moeten worden geanalyseerd op basis van een gevarenanalyse.

2.2.3.3. Grootte van de partijen

De partij maïs of het bijproduct van maïs is gerelateerd aan het vervoermiddel en moet gemeenschappelijke kenmerken hebben, zoals oorsprong, variëteit, soort verpakking, verpakker, verzender of etikettering.

Transportmiddel

Maximum partijgrootte

Zeeschip


Volgens de gevarenanalyse van het GMP+ gecertificeerde bedrijf


Binnenvaartschip

Trein

Vrachtwagen, van opslagplaats/magazijn, productielocatie of verzamelpunt

2.2.3.4. Monstername

Bemonsteringsmethode

De monsternemer moet representatieve monsters nemen in overeenstemming met de voorwaarden zoals vastgelegd in document TS 1.6 Monstername.

2.2.3.4.1. Monsternemer

Monstername dient te worden uitgevoerd conform de voorwaarden zoals vastgelegd in document TS 1.6 Monstername.

2.2.3.4.2. Informatie naar de klant en eindgebruiker

Alle schakels in de keten, inclusief de eindgebruiker, moeten (op verzoek) periodiek worden geïnformeerd over de analyseresultaten en een samenvatting of overzicht krijgen van de resultaten van de toepassing van dit protocol.

In het geval van bijproducten van maïs moet het voedselproducerende bedrijf schriftelijk verklaren dat hij het protocol heeft toegepast op de inkomende stroom maïs.

3. Monitoringprotocol voor Salmonella in diervoeder

3.1. Algemene voorwaarden

3.1.1. Scope

Dit protocol bevat minimale monitoringsvoorwaarden voor Salmonella in diervoeder.

Uitgesloten van deze scope zijn diervoederproducten waarin Salmonella niet kan overleven als gevolg van de intrinsieke eigenschappen van de diervoederproducten: de pH-waarde, temperatuur en/of lage wateractiviteit (Aw-waarde). De uitsluiting moet gebaseerd zijn op een gedocumenteerde validatie.

Meer informatie over Salmonella en de omstandigheden waaronder Salmonella niet kan overleven is te vinden in de GMP+ factsheet Salmonella. Deze factsheet is te vinden in de GMP+ International Portal.

3.1.2. Toepassing

Dit protocol is van toepassing op het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat:

  • diervoeder produceert, of
  • de productie van diervoeder uitbesteedt aan een ander bedrijf. Zie TS 1.2 Inkoop voor de voorwaarden voor inkoop van productie of verwerking op contractbasis.

Indien verantwoordelijkheden met betrekking tot de scope van dit monitoringprotocol aan een ander bedrijf worden overgedragen, moet dit als gedocumenteerde informatie worden bijgehouden.

3.2. Monitoringsfrequentie

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf moet ervoor zorgen dat het diervoeder de salmonellagrenswaarden, zoals vastgelegd in TS 1.5 Specifieke voederveiligheidsnormen, niet overschrijdt.

De permanente doeltreffendheid van de beheersmaatregelen moet worden gemonitord volgens de hieronder vermelde minimale monitoringsfrequenties. De monitoring gebeurt door analyse van representatieve monsters van de eindproducten die zo dicht mogelijk bij het einde van de productielijn worden genomen.

Vergeet niet dat je bij positieve Salmonella-uitslagen kunt besluiten de monitoringsfrequentie te verhogen

3.2.1. Mengvoeder voor pluimvee

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat mengvoeder voor pluimvee produceert, moet het mengvoeder bemonsteren en analyseren volgens de monitoringsfrequentie zoals vermeld in de volgende tabel:

Type mengvoeder per doeldier

Minimumaantal te analyseren monsters

Minimumaantal monsters wanneer een gevalideerde beheersmaatregel is toegepast*

Als grootouders of overgrootouders gehouden fokdieren

1 per 48 ton

1 per 144 ton

Kippen of kalkoenen die worden gehouden voor het fokken van andere dieren dan grootouders en overgrootouders

1 per 120 ton

1 per 360 ton

Kippen of kalkoenen die voor het fokken worden gehouden

1 per 240 ton

1 per 720 ton

Vleeskuikens, legkippen en voor legkippen gehouden dieren

1 per 480 ton

1 per 1440 ton

Vleeskalkoenen

1 per 720 ton

1 per 2160 ton

*De validatie moet als gedocumenteerde informatie worden bewaard.

Houd er rekening mee dat het mogelijk is dat de monitoringsfrequentie niet kan worden verlaagd als gevolg van nationale wetgeving inzake diervoeder.

Een gevalideerde beheersmaatregel is een beheersmaatregel die doeltreffend is gebleken bij de bestrijding van Salmonella in diervoeder. Hittebehandeling en aanzuring zijn bekende en vaak gebruikte beheersmaatregelen.

3.2.2. Mengvoeder (met uitzondering van pluimveevoeder)

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat ander mengvoeder produceert dan dat bestemd voor pluimvee, moet het mengvoeder ten minste eenmaal per 10.000 ton bemonsteren en analyseren.

3.2.3. Voedermiddelen

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat voedermiddelen produceert, moet elk voedermiddel bemonsteren en analyseren volgens de monitoringsfrequentie zoals gespecificeerd in de volgende tabel:

Jaarlijkse productie van voedermiddelen

Minimumaantal te analyseren monsters

Minimumaantal monsters wanneer een gevalideerde beheersmaatregel is toegepast*

Minder dan of gelijk aan 50.000 ton

8 per jaar

2 per jaar

Meer dan 50.000 ton

20 per jaar

5 per jaar

*De validatie moet als gedocumenteerde informatie worden bewaard.

Zie Gebruikerstips 1 en 2 in § 3.2.1.

3.2.4. Toevoegingsmiddelen en voormengsels

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat toevoegingsmiddelen of voormengsels produceert, moet de toevoegingsmiddelen en voormengsels bemonsteren en analyseren op basis van HACCP.

3.3. Analyseren

Salmonella-positieve resultaten moeten serologisch geclassificeerd worden. Zie R 1.0 Feed Safety Management Systems Requirements voor de voorwaarden voor de behandeling van niet-conforme producten

4. Protocol voor monitoring van dierlijke eiwitten

4.1. Algemene voorwaarden

4.1.1. Scope

Dit protocol bevat minimumvoorwaarden voor de monitoring van weefseleiwitten van zoogdieren in mengvoeder, met inbegrip van vochtrijke mengsels, voor herkauwers.

4.1.2. Toepassing

Dit protocol is van toepassing op het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat mengvoeders inclusief natte mengvoeders voor herkauwers produceert.

4.2. Frequentie van monitoring

De monitoring vindt plaats door analyse van de genomen monsters van eindproducten op de aanwezigheid van weefseleiwitten van zoogdieren volgens onderstaande minimumfrequentie:

Productie in tonnen per jaar

Minimumaantal te analyseren monsters

Minder dan 10.000

1 per kwartaal

Tussen 10.000 en 40.000

2 per kwartaal

Meer dan 40.000

3 per kwartaal

5. Protocol voor monitoring van Oliën en Vetten met betrekking tot dioxine en dioxineachtige PCB's

5.1. Algemene voorwaarden

5.1.1. Scope

Dit protocol biedt specifieke voorwaarden voor het monitoren van de gehalten aan dioxines en dioxineachtige PCB’s in olie- en vetproducten, die:

  1. afkomstig zijn van de verwerking van oliehoudende zaden, van olieraffinage, van de productie van dierlijke vetten en/of vet menging, en;
  2. die gebruikt worden in diervoeder en
  3. die worden geproduceerd, verhandeld, opgeslagen, vervoerd of gebruikt door GMP+ gecertificeerde bedrijven.

5.1.2. Toepassing

Deze monitoring is van toepassing op GMP+ gecertificeerde bedrijven die de onder § 5.1.1 genoemde producten produceren of verhandelen.

GMP+ gecertificeerde bedrijven zijn vrijgesteld van monitoring, indien zij beschikken over een analyseresultaat dat betrekking heeft op de aangekochte partij (unieke referentie van de partij moet zijn opgenomen in het analyserapport).

5.2. Frequentie van monitoring

Het is van belang te benadrukken dat de monitoring frequenties die in de onderstaande tabellen zijn aangegeven, niet bedoeld zijn ter vervanging van het HACCP-systeem van de individuele exploitant van een diervoederbedrijf, en dat zij een exploitant van een diervoederbedrijf niet vrijstellen van de toepassing van de HACCP-principes, waaronder de opstelling van een adequaat monitoringplan. Dit monitoringplan moet ten minste de minimale monitoring frequentie bevatten, die in de onderstaande tabellen als volgt is aangegeven:

Klasse

1

2

3

4

Product

Niet toegestaan voor diervoeder. Vermeld in de tabellen met het oog op transparantie en volledigheid.

Zie ook TS 1.4 Verboden Producten en Brandstoffen

Product voor gebruik in diervoeder

Product voor gebruik in diervoeder

Product voor gebruik in diervoeder

Monitoring frequentie

Niet van toepassing.

100% monitoring met een Positieve Vrijgave

Een analyse per partij (max.1000 ton)

Een representatieve analyse per 2000 ton of 5000 ton (met een minimum van één representatieve analyse per jaar)

Gebaseerd op de interne

gevarenanalyse van het bedrijf

Reden

Producten zijn verboden voor diervoeder

De aanwezigheid van dioxinen en

dioxineachtige PCB's is mogelijk

De aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's is onwaarschijnlijk

De aanwezigheid van dioxinen en

dioxineachtige PCB's is hoogst onwaarschijnlijk

Voor de etikettering van voedermiddelen die onder deze monitoring vallen dient – waar mogelijk – gebruik te worden gemaakt van de namen die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 68/2013 (Europese Voedermiddelencatalogus).

Een dergelijke naam zorgt ervoor dat het product met zekerheid kan worden geïdentificeerd en dat de monitoring waaraan dit voedermiddel is onderworpen (klasse 1, 2, 3 of 4) met zekerheid kan worden vastgesteld.

Indien de gebruikte naam niet is opgenomen in Verordening (EU) nr. 68/2013, kan slechts monitoring volgens product klasse 1 (verboden producten) of productklasse 2 worden toegepast.

Klasse 3 of klasse 4 monitoring kan alleen worden toegepast voor producten waarvan de naam is opgenomen in de Europese Voedermiddelencatalogus en waarvoor een

product klasse 3 of 4 is geïdentificeerd in bovenstaande tabellen.

Zie Appendix 1 voor een lijst van relevante producten met naam, beschrijving en EU-catalogusnummer.

Hoe te lezen


EU Levensmiddelen

Een producent die is geregistreerd (overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004 als een levensmiddelenbedrijf in de EU.

Overige

Een producent die niet is geregistreerd overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004 als een levensmiddelenbedrijf in de EU

Tabel 1: Producten van plantaardige oorsprong

EU Levensmiddelen

Overige

Zie TS1.4 Verboden producten en brandstoffen voor olie/vetproducten die niet in diervoeder zijn toegestaan

1

1

Destillaten van vetzuren (13.6.5)

2

2

Deodestillaten, behandeld

2

2

Zure oliën afkomstig van chemische raffinage (13.6.1)

4

2

Vetzuren veresterd met glycerol (13.6.2)

Mono- tri- en diglyceriden van vetzuren (13.6.3/13.6.9)

Zouten van vetzuren (13.6.4)

Ruwe vetzuren, verkregen door splitsing (13.6.6)

Zuivere, gedestilleerde vetzuren, verkregen door splitsing (13.6.7)

Suikeresters van vetzuren (13.6.10)

Sucroglyceriden van vetzuren (13.6.11)



4




Zie Appendix 1


Glycerine (13.8.1/13.8.2), lecithine (2.21.1) en gommen

Gebruikte filterhulpmiddelen/gebruikte bleekaarde

Zepen [Soapstocks] (13.6.8)

Plantaardige olie/vet, ruw en geraffineerd, met uitzondering van ruwe kokosolie (2.20.1)


4



4


Ruwe kokosolie indien geleverd als voedermiddel (2.20.1)

2

2

Oliën/vetten teruggewonnen van exploitanten van levensmiddelenbedrijven (2.20.2)

2

2

Overige olie- en vetproducten afkomstig uit een biodieselproductieproces van niet geraffineerde grondstoffen

2

2

Geïmporteerde tocoferolen gewonnen uit plantaardige olie en daaruit vervaardigd tocoferylacetaat

2

2

Tabel 2: Producten van dierlijke oorsprong


Zie TS1.4 Verboden producten en brandstoffenvoor olie/vetproducten die niet in diervoeder zijn toegestaan

1

Dierlijk vet van landdieren


Verwerkers van dierlijke vetten, spijsvetten en -oliën, (Verordening (EG) 853/2004) (9.2.1)

3

Cat. 3 exploitanten, vetten en oliën, (Verordening (EG) 1069/2009) (9.2.1)

3

Zure oliën (13.6.1) & soapstocks

3

Deodistillaten, bewerkt

2

Vetzuurhoudende distillaten (13.6.5)

2

Vet van gelatine productie

2

Product van visolieverwerking


Ruwe visolie (10.4.6)

2

Visolie, afkomstig van visserijtakken zonder monitoringsgeschiedenis, van niet-gespecificeerde oorsprong of uit de Oostzee (10.4.6)

2

Visolie, afkomstig van visbijproducten van niet in de EU erkende inrichtingen die vis voor menselijke consumptie produceren (10.4.6)

2

Visolie, vervaardigd uit blauwe wijting of menhaden (10.4.6)

2

Van visolie afgeleide producten die niet zijn geraffineerd en niet in deze tabel zijn opgenomen (met inbegrip van bijproducten van de raffinage van visolie)

2

Soapstocks (13.6.8) en zure oliën (13.6.1) uit visolie

2

Geraffineerde visolie (en alle andere hierboven niet gespecificeerde visoliën) (10.4.6)

3

Tabel 3: Producten van vetmenging


Zie TS1.4 Verboden producten en brandstoffenvoor olie/vetproducten die niet in diervoeder zijn toegestaan

1

Inkomende producten

Zie tabellen 1 en 2

of


Uitgaande mengsels van vetten/oliën

2

N.B.: In plaats van de inkomende partijen te monitoren volgens deze classificaties, kan een vetmenger ervoor kiezen om 100% van de uitgaande partijen te controleren (= klasse 2). Deze keuze moet aan de auditor worden gemeld. In de EU gevestigde diervoederbedrijven moeten deze keuze ook aangeven bij de bevoegde autoriteit.

5.3. Positieve vrijgave

Om te voldoen aan de voorwaarden voor Positieve vrijgave, kunnen de GMP+ gecertificeerde bedrijven (producenten en, indien van toepassing, handelaren, zie § 5.1.2) binnen de leveranciersketen verschillende systemen gebruiken. In deze sectie wordt een aantal systemen toegelicht. Deze systemen mogen worden gebruikt door GMP+ gecertificeerde bedrijven die actief zijn binnen de leveranciersketen. Echter, als de bevoegde autoriteit, of een klant, extra voorwaarden heeft, dan moet hier ook aan worden voldaan

De analyseresultaten van dioxinen en dioxineachtige PCB's moeten beschikbaar zijn, voordat zij in voedermiddelen zoals mengvoeder en voormengsels worden gebruikt.

N.B.: met de term ‘verzonden’ wordt bedoeld dat het product is vervoerd van de faciliteit van de producent naar (bijvoorbeeld) een opslagtank bij de faciliteit van de klant. De producent is nog steeds eigenaar van het product en blijft daarom verantwoordelijk voor het product. Met ‘geleverd’ wordt bedoeld dat het product niet alleen vervoerd is naar de klant, maar dat het eigendom van het product is overgedragen aan de klant.

No.
Optie
Opmerkingen
1 De producent neemt een representatief monster van het product uit zijn opslagtank. Hij stuurt het monster vervolgens naar een laboratorium voor de analyse van dioxines en dioxineachtige PCB’s. Het product wordt verzonden en geleverd aan de klant, nadat de analyseresultaten bekend zijn en conform zijn aan de specificaties.

Voor meer details m.b.t. monstername en analyse zie § 5.4.

De klant moet geïnformeerd zijn over de resultaten door middel van een analyserapport.


2 De producent neemt een representatief monster van het product uit zijn opslagtank. Hij stuurt het monster vervolgens naar een laboratorium voor de analyse van dioxines en dioxineachtige PCB’s. In de tussentijd wordt het product verzonden naar de klant. De daadwerkelijke levering van het product (eigendomsoverdracht) vindt plaats nadat de analyseresultaten bekend zijn en conform zijn aan de specificaties.

Voor meer details m.b.t. monstername en analyse zie § 5.4.

Om deze optie te gebruiken, moet er een overeenkomst zijn tussen de producent en de klant.

De klant moet geïnformeerd zijn over de analyseresultaten door middel van een analyserapport.


3

De producent verzendt het product (van één productielocatie) naar een opslagtank (op een andere locatie). Dit kan een tank zijn die zich bij zijn eigen locaties bevindt, of een tank van derden.

Monstername vindt plaats in het opslagtank. De tank wordt uitsluitend gevuld met één partij. De tank hoeft niet in één keer gevuld te worden, dus laden via vrachtwagen of schip is mogelijk, maar de som van de individuele ladingen in de tank moet overeenkomen met de voortdurende productie van één productielocatie. Het product wordt slechts geleverd vanuit deze tank aan de klant, wanneer de resultaten van de dioxine analyse bekend zijn





Eén soort vet/olieproduct.

Eén producent/één productielocatie.

Hoewel het product wordt verzonden vanaf de productielocatie, blijft de producent verantwoordelijk voor de verplichte monitoring.

Hij moet de juiste correctie maatregelen nemen wanneer de analyseresultaten de productnormen overschrijden.

De tank hoeft zich niet noodzakelijkerwijs in hetzelfde land als de productielocatie te bevinden.

De producent moet volledige controle te hebben over de operationele opslagactiviteiten of moet een overeenkomst hebben met het opslagbedrijf bij gebruik van een tank van derden.

Registratie van productie, transport en opslag moet duidelijk zijn en een volledige balans tonen.

Voor meer details over monstername en analyse, zie § 5.4.

De klant moet geïnformeerd zijn over de analyseresultaten door middel van een analyserapport.

4a

De producent moet een representatief monster nemen voor de analyse van dioxines en dioxineachtige PCB’s voordat de producten de productielocatie verlaten. De producten worden vervolgens verzonden naar een opslagtank (dat zich ofwel kan bevinden bij z’n eigen locaties ofwel bij derden).

Wanneer alle monsters, die de inhoud van de tank vertegenwoordigen, binnen de vereiste normen vallen met betrekking tot dioxines en dioxineachtige PCB’s, dan mag het product worden geleverd vanuit de opslagtank van derden naar de klanten.

Ter verificatie moet de producent ieder kwartaal een monster van het mengsel uit de opslagtank nemen en laten analyseren op dioxines en dioxineachtige PCB’s.

Indien de inhoud van de tank niet uit partijen bestaat die uit één productielocatie afkomstig zijn (optie 3) dan heeft de juridische entiteit die de tank exploiteert een erkenning nodig als inrichting voor vetmenging.









Deze optie is alleen geldig wanneer het bij de klant geleverde product een voedermiddel is. Wanneer het product een mengvoeder is, dan is deze optie 4a niet van toepassing.

Er kan meer dan één productielocatie betrokken zijn, ook van andere producenten.

Hoewel het product wordt verzonden vanaf de productielocatie, blijft de producent verantwoordelijk voor de verplichte monitoring. Hij moet de juiste correctie maatregelen nemen wanneer de analyseresultaten de productnormen overschrijden.

De tank hoeft zich niet noodzakelijkerwijs in hetzelfde land als de productielocatie te bevinden.

De producent moet volledige controle te hebben over de operationele opslagactiviteiten of moet een overeenkomst hebben met het opslagbedrijf bij gebruik van een tank van derden.

Registratie van productie, transport en opslag moet duidelijk zijn en een volledige balans tonen.

Het bestand met daarin de analysecertificaten moet compleet en duidelijk zijn.

De klant moet geïnformeerd zijn over de analyseresultaten door middel van alle onderliggende analyseresultaten en de samenstelling (inclusief de verhouding van de verschillende componenten), tenzij de producent en de klant overeenkomen dat de klant wordt geïnformeerd door middel van een conformiteitsverklaring. De inhoud van de conformiteitsverklaring moet duidelijk, eenduidig en verifieerbaar zijn. Er moet een duidelijke koppeling zijn tussen de conformiteitsverklaring, de geleverde partij en de analysecertificaten.

De producent is verantwoordelijk voor de extra kwartaal monitoring.

4b Vetmenging: verschillende producenten (dit kunnen verschillen- de productielocaties en / of verschillende juridische entiteiten zijn), leveren het product aan de opslagtank van een derde. Monstername vindt plaats bij de faciliteiten van de vetmenger, na de productie van het vetmengsel.

Iedere individuele producent zal alle producten die aan de op- slagtank van derden verzonden zijn monitoren via kwartaalmonstername (als aanvulling op de verplichte monitoring). De individuele producenten zijn verplicht om de monitoring­resultaten te verstrekken aan de vetmenger.








Deze optie is verplicht indien het vetproduct een mengvoeder betreft.

Het product kan één soort vet/olie zijn of een mengsel van verschillende vet/olieproducten.

Het product is eigendom van de vetmenger.

De tank hoeft zich niet noodzakelijkerwijs in hetzelfde land als de productielocatie te bevinden.

De producent dient volledige controle te hebben over de operationele opslagactiviteiten of moet een overeenkomst hebben met het opslagbedrijf bij gebruik van een tank van een derde.

De vetmenger is verantwoordelijk voor de extra kwartaal monitoring.

Registratie van productie, transport en opslag moet duidelijk zijn en een volledige balans tonen.

Het bestand met daarin de analysecertificaten moet compleet en duidelijk zijn.

De klant moet geïnformeerd zijn over de analyseresultaten door middel van een analyserapport.

A diagram with black text Description automatically generated

* Voorbeeld 1 tot 4b: positieve vrijgave niet nodig indien het mengsel voor 100% uit zure oliën bestaat.

A diagram of a diagram Description automatically generated

6. Protocol voor monitoring van bijproducten van de olie- en vettenindustrie

6.1. Algemene voorwaarden

6.1.1. Scope

Elk product dat direct of indirect is afgeleid van ruwe of teruggewonnen oliën en vetten door oleochemische of biodieselverwerking of -distillatie, chemische of fysische raffinage, met uitzondering van:

  • geraffineerde oliën,
  • van geraffineerde oliën afgeleide producten
  • toevoegingsmiddelen;

voor gebruik in diervoeders, van welke oorsprong dan ook.

De volgende producten vallen buiten de scope:

  1. producten, geproduceerd door een in de EU geregistreerde exploitant van levensmiddelen
  2. ruwe of zuivere gedistilleerde vetzuren (13.6.6/13.6.7), afkomstig van plantaardige olie (2.20.1)
  3. van vetzuren afgeleide producten, vallende onder b

N.B.: Zie Appendix 1 voor nadere gegevens over producten die onder dit protocol vallen.

‘Voor gebruik in diervoeder’: het maakt niet uit onder welke specificatie/status het product wordt gekocht. Indien de bestemming diervoeder is, zijn de relevante voorwaarden in dit document TS 1.7 Monitoring van toepassing.

6.1.2. Toepassing

Dit protocol moet worden toegepast door GMP+ gecertificeerde bedrijven die:

  • bijproducten (zoals vermeld in § 6.1.1) uit de olie- en vetindustrie produceren.
  • bijproducten (zoals vermeld in § 6.1.1) uit de olie- en vetindustrie verhandelen / importeren.

Dit protocol is niet van toepassing op GMP+ gecertificeerde bedrijven die mengvoeders produceren die aan een veehouder moeten worden geleverd.

6.2. Definities

Term

Explanation

MONG

Matter Organic Non-Glycerol

MONG is een residu van glycerol, dat wil zeggen de plantaardige vetachtige resten (bijvoorbeeld triglyceriden en vetzuren) van de raffinage van plantaardige glycerine. MONG bevat ook glycerine, zouten en water. Dus eigenlijk alles dat geen glycerol / glycerine is.

Dit is meestal een klein percentage dat zich nog in de ruwe glycerine bevindt (gedefinieerd als 100 minus de som van de percentages glycerol, as en water). Met verdere verwerking van de glycerine wordt MONG verwijderd en is dus een bijproduct van de glycerine-raffinage.

Zie ook F 0.2 Definitielijst

6.3. Frequentie van monitoring

Partij per partij, 100% positieve vrijgave. Partijen/lots moeten worden gemonitord voordat ze in het diervoeder worden gebruikt. De producent van het bijproduct is verantwoordelijk, tenzij is overeengekomen (in een contract of een ander officieel document) om deze verantwoordelijkheid voor de monitoring over te dragen aan zijn afnemer. Hij moet er ook mee instemmen dat de resultaten worden gedeeld. Elke geleverde partij, ook aan afnemers, moet vergezeld gaan van representatieve monitoringsresultaten.

6.4. Monstername

Bij vervoer per zee- of binnenvaartschip

  • Transport moet worden uitgevoerd krachtens een bekend, in de internationale handel erkend contract (FOSFA, NOFOTA, GROFOR) ter borging van:
    • Onafhankelijk toezicht
    • Bemonstering per partij (lot)
    • Veilige voorgaande ladingen en technische apparatuur
  • Bij vervoer per voertuig (tank/container):
    • bemonstering van elke vrachtwagen

6.5. Analyseren

De onderstaande parameters moeten worden geanalyseerd.

  • Vetzuurprofiel
  • Vocht en onzuiverheden
  • Vrij vetzuur
  • Dioxinen, dioxine-achtige PCB’s, non-Dioxin- achtige PCB’s
  • Pesticides
  • Zware metalen (Arseen, Cadmium, Kwik, Lood en Nikkel)
  • Koolwaterstoffen uit minerale olie (C10-C40)
  • PAK’s

6.5.1. Informatie voor de klant

De informatie die als gevolg van de toepassing van deze appendix wordt gegenereerd, moet ondubbelzinnig zijn en moet elke partij/zending vergezellen om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan.

Appendix 1: Productnaam en nummer volgens Vo. (EU) No 68/2013

Hoe te lezen

Zowel in hoofdstuk 5 als in hoofdstuk 6 wordt naar deze appendix verwezen. Het is goed om het volgende in gedachten te houden:


Hoofdstuk 5 :

Hoofdstuk 5 geeft de minimumfrequentie voor de analyse van dioxine en dioxineachtige PCB's. Voor de meeste olie- en vetproducten wordt de minimumfrequentie vermeld in de tabellen van hoofdstuk 5. In deze appendix 1 wordt de classificering voor monitoring alleen gegeven voor producten die niet in de tabellen van protocol 5 zijn ingedeeld, voor bedrijven die geen EU-voedselregistratie hebben ("overig").


Hoofdstuk 6 :

Hoofdstuk 6 schrijft (in aanvulling op hoofdstuk 5) voor enkele olie- en vetproducten (van bepaalde herkomst en uit bepaalde grondstoffen) de minimale analyse­frequentie voor een aantal parameters voor. Olie- en vetproducten die binnen de scope vallen, worden aangegeven met "ja" in de kolom "Binnen de scope van § 6.

Nummer

Naam

Omschrijving

§ 5 Klasse voor “overig”

Binnen de scope van § 6

Opmerkingen/voorbeelden van producten die onder dit nummer vallen

1.2.13

Ruwe maïskiemolie

Uit maïskiemen verkregen product


Nee


1.6.13

Rijstzemelenolie

Olie gewonnen uit gestabiliseerde rijstzemelen


Nee


2.20.1

Plantaardige olien en vetten(2)

Plantaardige oliën en vetten (met uitzondering van ricinusolie), die ontgomd, geraffineerd en/of gehydrogeneerd mogen zijn.


Nee

Palmoliestearinefractie; Koolzaadstearinefractie; Zonnebloemstearinefractie

2.20.2

Gebruikte plantaardige oliën uit levensmiddelenfabrieken

Plantaardige oliën die door exploitanten van levensmiddelenbedrijven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 zijn gebruikt om te koken en die niet in contact zijn geweest met vlees, dierlijke vetten, vis of waterdieren.


Nee


2.21.1

Ruwe lecithinen

Product verkregen tijdens het ontgommen van ruwe olie uit oliezaden en oliehoudende vruchten met water. Tijdens het ontgommen van de ruwe olie kunnen citroenzuur, fosforzuur, natriumhydroxide of enzymen worden toegevoegd.


Nee


2.22.3

Hennepolie

Olie verkregen door het persen van hennepplanten en -zaden


No


7.1.4

Algenolie(1)

Olie verkregen door extractie uit algen. Kan tot 0,1 % antischuimmiddelen bevatten.


No


9.2.1

Dierlijk vet

Product bestaande uit vet van landdieren, met inbegrip van ongewervelde dieren, met uitzondering van voor de mens pathogene soorten, en dieren in al hun levensstadia. Indien geëxtraheerd met oplosmiddelen, kan het tot 0,1 % hexaan bevatten.


No


10.4.6

Visolie

Olie verkregen uit vis of delen van vis, gevolgd door centrifugering om water te verwijderen (kan soortspecifieke bijzonderheden bevatten, bv. levertraan).


No


10.4.7

Visolie, gehydrogeneerd

Olie verkregen door hydrogenering van visolie.


No


13.6.1

Zure oliën uit chemische raffinage(3)

Product verkregen bij de ontzuring van oliën en vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong door middel van alkali, gevolgd door aanzuring met daaropvolgende afscheiding van de waterige fase, dat vrije vetzuren, oliën of vetten en natuurlijke bestanddelen van zaden, vruchtweefsels zoals mono- en diglyceriden, ruwe lecithine en vezels bevat.

2

Yes


13.6.2

Met glycerol veresterde vetzuren(4) afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie (2.20.1)

Glyceriden verkregen door verestering van vetzuren met glycerol. Kan tot 50 ppm nikkel uit hydrogenering bevatten.

4

No


Met glycerol veresterde vetzuren(4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Yes

13.6.3

Mono-, di- en tri-glyceriden van vetzuren(4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie (2.20.1)

Product bestaande uit mengsels van mono-, di- en tri-esters van glycerol met vetzuren. Het kan kleine hoeveelheden vrije vetzuren en glycerol bevatten. Kan tot 50 ppm nikkel uit hydrogenering bevatten.


4

Nee



Mono-, di- en tri-glyceriden van vetzuren (4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.6.4

Zouten van vetzuren (4) afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie (2.20.1)

Product verkregen door de reactie van vetzuren met minstens vier koolstofatomen met calcium-, magnesium-, natrium- of kaliumhydroxiden, -oxiden of -zouten. Kan door hydrogenering tot 50 ppm nikkel bevatten.

4

Nee

De analyse moet worden verricht op de vetcomponent (bijv. PFAD) of op het eindproduct

Zouten van vetzuren (4)afgeleid van 13.6.5, of zouten van vetzuren, afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.6.5

Vetzuurdistillaten afkomstig van fysische raffinage(3)

Tijdens de ontzuring van oliën en vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong door distillatie verkregen product dat vrije vetzuren, oliën of vetten en natuurlijke bestanddelen van zaden, vruchtenweefsels zoals mono- en diglyceriden, sterolen en tocoferolen bevat.

2

Ja


13.6.6

Ruwe vetzuren uit splitsing(3) vervaardigd uit plantaardige olie (2.20.1)

Door het splitsen van olie/vet verkregen product. Bestaat per definitie uit ruwe vetzuren C6-C24, alifatisch, onvertakt, monocarbonisch, verzadigd en onverzadigd. Kan tot 50 ppm nikkel bevatten afkomstig van hydrogenering.

4

Nee


Crude fatty acids from splitting(3) produced from other feedstock

2

Ja

13.6.7

Zuiver gedistilleerde vetzuren uit splitsing(3), vervaardigd uit plantaardige olie (2.20.1)

Product verkregen door destillatie van ruwe vetzuren uit olie- en vetsplitsingen, eventueel gecombineerd met hydrogenering. Bestaat per definitie uit zuiver gedestilleerde vetzuren C6-C24, fatisch, onvertakt, monocarbonisch, verzadigd en onverzadigd.

Kan tot 50 ppm nikkel bevatten afkomstig van hydrogenering.

4

Nee

Ricine-oleïnezuur (syn. ricinusoliezuur), CAS-nr. 141-22-0, EC-nr. 205-470-2

Icosa-5,8,11,14-tetraeenzuur (syn. arachidonzuur), CAS-nr. 506-32-1, EC-nr. 208-033-4; hexaanzuur (syn. capronzuur ) van plantaardige oorsprong, CAS-nr. 142-62-1, EC-nr. 205-550-7

Octaanzuur (syn. Caprylzuur) van plantaardige oorsprong, CAS-nr.124-07-2, EG-nr. 204-677-5; oliezuur (syn. cis-9-octadeceenzuur) van plantaardige oorsprong, CAS-nr. 112-80-1, EG-nr. 204-007-1; linolzuur (syn. 9,12-octadecadieenzuur), CAS-nr. 60-33-3, EG-nr. 200-470-9; Linolzuur (syn. (9Z,12Z,15Z)-9,12,15-octadecatrieenzuur), CAS-nr. 463-40-1, EC-nr. 207-334-8; Stearinezuur (syn. octadecaanzuur) van plantaardige oorsprong, CAS-nr. 57-11-4, EC-nr. 200-313-4

Zuiver gedistilleerde vetzuren uit splitsing(3), geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.6.8

Zepen [Soap stocks](3)

Product verkregen bij het ontzuren van plantaardige oliën en vetten met behulp van een waterige calcium-, magnesium-, natrium- of kaliumhydroxideoplossing, dat zouten van vetzuren, oliën of vetten en natuurlijke bestanddelen van zaden, vruchten of dierlijke weefsels zoals mono- en diglyceriden, ruwe lecithine en vezels bevat.


Nee


13.6.9

Met organische zuren veresterde mono- en diglyceriden van vetzuren(4) (5), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie


Mono- en diglyceriden van vetzuren met ten minste vier koolstofatomen, veresterd met organische zuren.

4

Nee


Met organische zuren veresterde mono- en diglyceriden van vetzuren(4) (5), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.6.10

Sucrose-esters van vetzuren (4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie (2.20.1)

Esters van saccharose en vetzuren.

4

Nee


Sucrose-esters van vetzuren(4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.6.11

Sucroglyceriden van vetzuren(4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, vervaardigd van plantaardige olie (2.20.1)

Mengsel van esters van sacharose en mono- en di-glyceriden van vetzuren.

4

Nee


Sucroglyceriden van vetzuren(4), afgeleid van 13.6.6 of 13.6.7, geproduceerd uit andere grondstoffen

2

Ja

13.8.1

Glycerine, ruw

[Glycerol, ruw]

Bijproduct verkregen uit:

- het oleochemische proces van het splitsen van olie/vet om vetzuren en zoet water te verkrijgen, gevolgd door concentratie van het zoete water om ruwe glycerol te verkrijgen, of door omestering (kan tot 0,5 % methanol bevatten) van natuurlijke oliën/vetten om methylesters van vetzuren en zoet water te verkrijgen, gevolgd door concentratie van het zoete water om ruwe glycerol te verkrijgen;

- de productie van biodiesel (methyl- of ethylesters van vetzuren) door omestering van oliën en vetten van onbepaalde plantaardige en dierlijke oorsprong. In de glycerine kunnen minerale en organische zouten achterblijven (tot 7,5 %).

Kan maximaal 0,5 % methanol bevatten en maximaal 4 % organisch niet-glycerol (MONG), bestaande uit methylesters van vetzuren, ethylesters van vetzuren, vrije vetzuren en glyceriden;

- verzeping van oliën/vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong, gewoonlijk met alkaliën/alkalimetalen, om zepen te verkrijgen.

Kan tot 50 ppm nikkel bevatten afkomstig van hydrogenering.


Nee


13.8.2

Glycerine

[Glycerol]

Product verkregen door:

- het oleochemische proces van a) het splitsen van olie/vet gevolgd door concentratie van zoet water en raffinage door distillatie (zie deel B, lijst van processen, punt 20) of ionenwisselproces; b) het omesteren van natuurlijke oliën/vetten om methylesters van vetzuren en ruw zoet water te verkrijgen, gevolgd door concentratie van het zoete water om ruw glycerol te verkrijgen en raffinage door distillatie of ionenwisselproces;

- de productie van biodiesel (methyl- of ethylesters van vetzuren) door omestering van oliën en vetten van onbepaalde plantaardige en dierlijke oorsprong, gevolgd door raffinage van de glycerine. Minimaal glycerolgehalte: 99 % van de droge stof;

- verzeping van oliën/vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong, gewoonlijk met alkaliën/alkalimetalen, om zepen te verkrijgen, gevolgd door raffinage van ruwe glycerol en distillatie.

Kan tot 50 ppm nikkel bevatten afkomstig van hydrogenering.


Nee


13.11.1

Propyleenglycol; [1,2-propaandiol]; [propaan-1,2-diol]

Organische verbinding (een diol of dubbele alcohol) met formule C3H8O2. Het is een viskeuze vloeistof met een lichtzoete smaak, hygroscopisch en mengbaar met water, aceton en chloroform. Kan maximaal 0,3 % di-propyleenglycol bevatten.


Nee


13.11.2

Mono-esters van propyleenglycol en vetzuren(4)

Mono-esters van propyleenglycol en vetzuren, alleen of in mengsels met di-esters

2

Ja



Toelichting

( 1 ) De naam moet worden aangevuld met de soort.

( 2 ) De naam moet worden aangevuld met de plantensoort.

( 3 ) De naam moet worden aangevuld met de vermelding van de botanische of dierlijke oorsprong.

( 4 ) De naam moet worden gewijzigd of aangevuld om de gebruikte vetzuren te specificeren

( 5 ) De naam moet worden gewijzigd of aangevuld om het organische zuur te specificeren

Feed Support Products

That was a lot of information to digest and one might ask, what is the next step? Luckily we can offer support for the GMP+ Community when doing this. We provide support by means of various tools and guidances but as each company has a shared responsibility to feed safety, and therefor tailor-made solutions cannot be offered. However, we do help by explaining requirements and provide background information about the requirements.

We have developed various supporting materials for the GMP+ Community. These include various tools, ranging from Frequently Asked Questions (FAQ) lists to webinars and events.

Supporting materials related to this document (Guidelines and FAQ’s)

We have made documents available which give guidance to the GMP+ requirements as laid down in the module GMP+ FSA and GMP+ FRA. These documents give examples, answers to frequently asked questions or background information.

GMP+ Monitoring database

The GMP+ Monitoring database contains analysis results from you and other users. It is possible to generate reports based on this data. We have a manual and a frequently asked questions document available.

Where to find more about the GMP+ International Feed Support Products

Fact sheets

More information: https://fsd.gmpplus.org/pagina/6/fact-sheets.aspx/
Review fact sheets: GMP+ Portal

GMP+ Monitoring database

More information: https://www.gmpplus.org/service-support/risk-management/
Access database: GMP+ Portal