Afbeelding beeldlijn

TS1.9 Transport activiteiten

icon

Dit document is beschikbaar in 3 verschillende talen

Versie: 1 januari 2024

Download PDF

1. Inleiding

1.1. Scope van dit document

Dit document specificeert de voorwaarden voor GMP+ gecertificeerde bedrijven die verantwoordelijk zijn voor een of meer van de volgende activiteiten:

  1. het verstrekken van opdracht voor transport van bulk- en/of verpakt diervoeder;
  2. het regelen van het transport van bulk- en/of verpakt diervoeder;
  3. het fysieke transport van bulk- en/of verpakt diervoeder over de weg, via zeeschip of het spoor.

N.B.: Voor de voorwaarden voor het transport van bulk- en/of verpakt diervoeder via de binnenvaart en kustvaartschepen, zie TS3.3 Binnen- en kustvaarttransport van diervoeder .

1.2. Toelichting voor de lezer

In dit document worden de voorwaarden voor elk van de bovengenoemde activiteiten uiteengezet (zie § 1.1).

De voorwaarden in dit document vormen een aanvulling op de voorwaarden in het document R1.0 Feed Safety Management Requirements. Elk GMP+ gecertificeerd bedrijf dat betrokken is bij het transportproces is verantwoordelijk voor de voederveiligheid. Hieronder valt ook het maken van duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden met andere betrokken partijen.

Onderstaande tabel is een leidraad om te bepalen of uw gecertificeerde bedrijf een van de bovengenoemde activiteiten uitvoert. Ook wordt aangegeven waar de betreffende voorwaarden te vinden zijn.

Hoofdstuk nr.

Activiteit

Voorbeelden van bedrijven die verantwoordelijk zijn voor deze activiteit

Hoofdstuk 2

Opdracht verstrekken voor transport van diervoeder

  1. een productie-/handelsbedrijf dat het product verkoopt;
  2. een productie-/handelsbedrijf dat het product inkoopt;
  3. een transportbedrijf dat het transport aan een ander bedrijf uitbesteedt.

Hoofdstuk 3

Het regelen van het transport van diervoeder voor uzelf of voor derden, inclusief:

  • accepteren van een opdracht voor transport voor diervoeder;
  • een laadcompartiment selecteren;
  • opdracht verstrekken tot laadcompartimentinspectie;
  • goedkeuring van het laadcompartiment.
  1. een bevrachtingsbedrijf dat het transport voor een derde partij regelt;
  2. een transportbedrijf dat extern transport regelt
  3. een transportbedrijf dat deze activiteiten voor eigen transport uitvoert
  4. een productie-/handelsbedrijf met eigen transport

Hoofdstuk 4

Transport van diervoeder, inclusief:

  • reiniging van laadcompartiment vóór het laden;
  • fysiek transport;
  • documentatie.
  1. een transportbedrijf dat transport als een dienst aanbiedt;
  2. een productie-/handelsbedrijf met eigen transport

Naast de activiteiten die onder de voorwaarden in dit document vallen, zijn er nog andere activiteiten die verband houden met het transportproces. Bijvoorbeeld het laden van een laadcompartiment of het ontvangen van getransporteerde producten op locatie. Gedetailleerde informatie over deze gerelateerde activiteiten is te vinden in TS1.1 Basisvoorwaardenprogramma, § 9.1.

2. Opdracht verstrekken voor transport van diervoeder

Het gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van opdracht voor het transport van diervoeder moet:

  1. de volgende informatie verstrekken aan het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder, zodat het een correct reinigingsregime kan toepassen:
    1. de productbeschrijving, inclusief de specifieke productkenmerken;
    2. de fysieke staat van het product (bijvoorbeeld droge staat, vochtige/vloeibare staat in water oplosbaar, vethoudend product)
    3. de naam van het diervoedercertificatieschema dat van toepassing is op het bedrijf dat de fysieke producten ter plaatse ontvangt.
  1. ervoor zorgen dat bij kustvaart-, binnenvaart-, zeetransport en/of railtransport een laadcompartimentinspectie (LCI) plaatsvindt om de reinheid van de laadcompartimenten te controleren voordat met het laden wordt begonnen.

3. Bevrachting van laadcompartimenten

3.1. Accepteren van een opdracht voor transport van diervoeder

Voordat een opdracht wordt geaccepteerd, moet het gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder - of het gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het regelen van het transport van diervoeder - bepalen:

  1. de beschrijving (aard en soort) van het product;
  2. het reinigingsregime volgens / gebaseerd op:
    1. de International Database Transport (for) Feed (IDTF) (zie Appendix: Transportvolgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure in het geval van wegtransport en railtransport -- met uitzondering van agri-only railtransport, zie 2). Bij het transport van producten naar een bedrijf dat deelneemt aan een ander diervoedercertificatieschema geldt het strengste van de twee reinigingsregimes in de IDTF Lijst van Verschillen;
    2. schoonvegen in het geval van agri-only railtransport;
    3. Appendix 1 van TS3.3 Binnen- en kustvaarttransport van diervoeder in het geval van kustvaart- en binnenvaarttransport;
    4. een gevarenanalyse in het geval van zeeschepen.

3.2. Voorwaarden voor laadcompartimenten

3.2.1. Een laadcompartiment selecteren

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat een laadcompartiment selecteert, moet:

  1. ten minste de informatie zoals vermeld in onderstaande tabel documenteren;
  2. deze informatie verstrekken aan het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van het diervoeder.

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet deze documentatie bevestigen bij de acceptatie van het transport.

Informatie om te documenteren

Transportmiddel

Weg

Binnenvaart

Kustvaartschip

Zeeschip


Spoor

Naam, aard en aantal van de (laad)compartimenten die zijn aangewezen voor het te transporteren product

Bewijs dat:

  1. het ingekochte laadcompartiment onder de scope van het diervoederveiligheidssysteem (FSMS) van de gecertificeerde leverancier valt of
  2. de vrijgaveprocedure, zoals gespecificeerd in de Appendix Transportvolgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure, wordt toegepast.

Beschrijving (aard en soort) van het product

bij voorkeur IDTF-nummer

bij voorkeur IDTF-nummer

Laadcompartimenten zuiverheidsclausule*

Aard / naam van de voorgaande lading(en) en de reinigingswerkzaamheden**

ten minste de laatste drie voorgaande ladingen en de reinigingen die erna zijn uitgevoerd

ten minste de laatste drie voorgaande ladingen en de laatste reiniging

ten minste de laatste voorgaande lading en de laatste reiniging

In het geval van deelladingen: specificatie van een niet-GMP+ gecertificeerde bijlading in een ander laadcompartiment ***

Aanduiding van wie de laadcompartimentinspectie zal uitvoeren

Niet van toepassing

Plaats van de laadcompartimentinspectie (niet noodzakelijkerwijs de laadplaats)

Niet van toepassing

* Met deze clausule verklaart het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder, dat het schone, lege, droge (indien nodig) laadcompartimenten levert en vrij van ongewenste geuren, die in alle opzichten geschikt zijn om de partij te laden -- en te transporteren.

** Zie Appendix Transportvolgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure.

*** Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het regelen van het transport van diervoeder op de hoogte stellen, als het laadcompartiment een niet-GMP+ gecertificeerde bijlading heeft in een ander laadcompartiment. Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het regelen van het diervoedertransport moet dit melden aan het bedrijf dat de opdracht tot het transport verstrekt.

3.2.2. Verstrekken van een opdracht voor een laadcompartimentinspectie

(alleen van toepassing in geval van kustvaart, binnenvaart, zeetransport en railtransport)

De laadcompartimentinspectie moet worden uitgevoerd door een externe officiële controleorganisatie of een ladingsinspecteur.

Wanneer een GMP+ gecertificeerd bedrijf dat verantwoordelijk is voor het regelen van het transport van diervoeder een opdracht verstrekt voor een laadcompartimentinspectie moet die inspectie worden uitgevoerd door een externe officiële controleorganisatie. GMP+ gecertificeerde bedrijven die verantwoordelijk zijn voor het regelen van het transport van hun eigen producten per treinwagons, mogen echter de laadcompartimentinspectie zelf uitvoeren.

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat een opdracht verstrekt voor een laadcompartimentinspectie moet de controleorganisatie of de ladingsinspecteur minimaal de volgende informatie verstrekken:

  1. locatie van de laadcompartimentinspectie;
  2. specificatie dat de opdracht betrekking heeft op een laadcompartimentinspectie in het kader van de GMP+ Feed Safety Assurance module;
  3. beschrijvingen en hoeveelheden van de producten;
  4. aard/naam/aantal(len) en eigenaar van de laadcompartiment(en);
  5. aanduiding ‘Agri-only’ indien van toepassing;
  6. hoeveelheid, aantal, vermelding van het laadcompartiment dat voor de partij bestemd is;
  7. indien van toepassing, instructies met betrekking tot:
  • deellading / deelstuwage;
  • samenlading / gescheiden stuwage;
  1. in geval van:
  • kustvaart-, binnenvaart- of zeetransport: ten minste de laatste drie voorgaande ladingen en de laatste reiniging;
  • railtransport: ten minste de laatste voorgaande lading en de laatste reiniging;
  1. verwachte inspectiedatum;
  2. laadplaats;
  3. contactgegevens van de laadplaats;
  4. gegevens van de persoon aan wie moet worden gerapporteerd;
  5. de bestemming van de partij.

3.2.3. Uitvoering van een laadcompartimentinspectie

(alleen van toepassing in geval van kustvaart, binnenvaart, zeetransport en railtransport)

Het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat de controleorganisatie of de ladingsinspecteur instrueert, moet ervoor zorgen dat de laadcompartimentinspectie wordt uitgevoerd volgens de volgende criteria:

  1. Het laadcompartiment moet geschikt zijn voor het transport van te laden producten. Het moet visueel worden gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het:
  • schoon, leeg, droog is (indien nodig) en vrij van ongewenste geuren;
  • vrij is van elementen die een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de te laden producten, zoals residuen van voorgaande ladingen en/of onzuiverheden;
  • vrij van insecten of ongedierte is;
  • afsluitbaar en in goede staat. Er moet worden gecontroleerd of het transportmiddel de te transporteren producten beschermt tegen invloeden van andere te transporteren producten en tegen invloeden van buitenaf.
  1. Het is duidelijk hoe te handelen als er afwijkingen (zoals vermeld onder a) worden geconstateerd;
  2. De bevindingen worden bewaard als gedocumenteerde informatie;
  3. De bevindingen van de laadcompartimentinspectie worden schriftelijk gerapporteerd aan het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat de controleorganisatie instrueert.

3.2.4. Acceptatie van een laadcompartiment

(alleen van toepassing in geval van kustvaart, binnenvaart, zeetransport en railtransport)

De rapportage van de laadcompartimentinspectie moet de volgende informatie bevatten om het laadcompartiment te kunnen accepteren.

De rapportage van de laadcompartimentinspectie moet ten minste de volgende elementen bevatten:

  1. titel: Rapportage van de laadcompartimentinspectie - GMP+ Feed Safety Assurance module;
  2. identificatie van de laadeenheid
  3. locatie en datum van de inspectie
  4. bestemming
  5. naam van de opdrachtgever
  6. beoogd te laden gewicht (kg)
  7. naam van het product
  8. bevestiging van acceptatie van de voorgaande ladingen binnen de GMP+ Feed Safety Assurance module en in geval van:
  • kustvaart-, binnenvaart- of zeetransport: minimaal de laatste drie voorgaande ladingen en de laatste reiniging;
  • railtransport: minimaal de laatste voorgaande lading en de laatste reiniging;
  1. bevestiging dat de laadcompartimenten aan de volgende eisen voldoen:
  • leeg
  • schoon
  • droog, indien nodig
  • vrij van ongewenste geuren
  • vrij van insecten
  • vrij van residuen van voorgaande ladingen
  • volledig intact en afsluitbaar
  1. soort verwarming (tankschepen)
  2. eindresultaat: aanvaarding of weigering van de laadcompartiment(en)
  3. opmerkingen
  4. naam en handtekening van de ladingsinspecteur
  5. naam en handtekening van de kapitein
  6. In het geval van een deelpartij moeten de volgende gegevens als gedocumenteerde informatie worden bewaard:
  • dat het laadcompartiment al gedeeltelijk is geladen;
  • de visueel vastgestelde toestand van de reeds aanwezige lading;
  • de beoogde wijze van belading en/of scheiding van de nieuwe partij.

De rapportage over de bevindingen van de laadcompartimentinspectie moet worden meegedeeld aan het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van opdracht voor het transport van diervoeder en - in geval van kustvaart-, binnenvaart- of zeetransport - aan de eigenaar van het laadcompartiment onmiddellijk na de voltooiing ervan.

De handtekening van de kapitein op het rapport bevestigt dat de voorgaande ladingen zijn zoals vermeld in het rapport van de laadcompartimentinspectie.

4. Transport van diervoeder

4.1. Reiniging van een laadcompartiment voor het laden

Voordat het diervoeder wordt getransporteerd, moet het laadcompartiment worden gereinigd. De minimale reinigingsvoorwaarden - afhankelijk van het soort transport - zijn de volgende reinigingsregimes:

  1. de volgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure (zie Appendix hieronder) van de International Database Transport (for) Feed (IDTF) in het geval van wegtransport en railtransport (uitgezonderd agri-only). Bij het transport van producten naar een bedrijf dat deelneemt aan een ander diervoedercertificatieschema is het strengste van de twee reinigingsregimes in de IDTF-Lijst met Verschillen van toepassing.
  2. schoonvegen in het geval van agri-only railtransport;
  3. TS3.3 in het geval van de Binnen- en kustvaarttransport;
  4. een op risico's gebaseerd reinigingsprogramma in het geval van zeeschepen.

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet beschikken over een reinigingsprogramma, dat ten minste omvat:

  1. de verantwoordelijkheden met betrekking tot de reiniging;
  2. de reinigingsmethoden;
  3. de frequentie en het tijdstip van de reiniging;
  4. het gebruik van reinigings- en desinfectiemiddelen. Deze moeten van levensmiddelenkwaliteit en voor het doel waarvoor ze worden gebruikt. Residuen van reinigings- en desinfectiemiddelen moeten tot een minimum worden beperkt.
  5. de implementatie van het juiste reinigings- en desinfectieregime (IDTF-database / TS3.3 Binnen- en kustvaarttransport van diervoeder) afhankelijk van de voorgaande lading.

Railtransport: Bij gebruik van Agri-only laadcompartimenten -- moet het GMP+ gecertificeerde bedrijf dat verantwoordelijk is voor het laadcompartiment een op risico’s gebaseerd reinigingsprogramma opstellen, dat ten minste de elementen e) tot en met i) hierboven omvat.

Het water (inclusief bronwater, regenwater en/of open water) waarmee de laadcompartimenten worden gereinigd, mag geen negatieve invloed hebben op de voederveiligheid van het te transporteren diervoeder (TS1.1 Basisvoorwaardenprogramma, § 4.2 Water en stoom).

Controle op de effectiviteit van reinigings- en desinfectiesystemen

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet de effectiviteit van de gebruikte reinigings- en desinfectiemethoden beoordelen. Daartoe moet het over een monitoringsplan beschikken waarin de minimumfrequentie van de uit te voeren controles is opgenomen.

4.2. Transport van diervoeder

4.2.1. Voorwaarden voor laadcompartimenten

Het transport van diervoeder moet plaatsvinden in een schoon laadcompartiment.

Tijdens het transport mag GMP+ geborgd diervoeder niet vermengd worden met een ander product, ook niet met andere partijen GMP+ geborgd diervoeder.

Laadcompartimenten - en delen van het transportmiddel die kritisch zijn voor de voederveiligheid - moeten schoon zijn. Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet ervoor zorgen dat de laadcompartimenten:

  1. zijn gemaakt van materialen die - om verontreiniging van diervoeder te voorkomen - kunnen worden gereinigd. Dit geldt met name voor oppervlakken die in direct contact komen met het diervoeder;
  2. geschikt zijn voor het beoogde gebruik en functioneren in overeenstemming met het beoogde gebruik;
  3. goede hygiënische praktijken mogelijk maken;
  4. voorkomen dat er tijdens het laden en lossen verontreiniging optreedt;
  5. (leeg of geladen) zijn afgedekt, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het niet afdekken geen nadelige gevolgen voor de voederveiligheid heeft. De afdekzeilen die voor het afdekken van laadcompartimenten worden gebruikt, moeten schoon zijn voor bulkladingen en ook droog zijn als de lading uit droogvoer bestaat;
  6. niet toegankelijk zijn voor onbevoegden tijdens de rusttijden en 's nachts.

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet kunnen aantonen dat er geen verboden ladingen in het laadcompartiment zijn getransporteerd. Als een verboden lading is getransporteerd, moet worden aangetoond dat de vrijgaveprocedure, zoals gespecificeerd in de Appendix Transportvolgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure, na dit transport correct is toegepast.

Wanneer we verwijzen naar "Oppervlakken die in direct contact kunnen komen met diervoeder", denk dan aan zaken als losslangen, en reinigingshulpmiddelen zoals een bezem en een borstel. Zo moeten bezems die gebruikt worden voor het reinigen van een laadcompartiment vrij zijn van vuil voor het begin van het reinigingsproces.

Verboden ladingen. Alle producten die in de IDTF als verboden of helemaal niet geclassificeerd zijn, zijn verboden als ladingen (de zogenaamde "verboden ladingen") voor transportmiddelen die producten transporteren die gebruikt worden voor diervoeder.

Het is nuttig om er rekening mee te houden dat ook in de ingekochte laadcompartimenten geen verboden ladingen zijn getransporteerd.

4.2.1.1. Aanvullende voorwaarden voor combinatievoertuigen

Wanneer er combinatievoertuigen worden gebruikt die specifiek zijn ontworpen voor het transport van diervoeder en verboden ladingen, gelden enkele aanvullende voorwaarden:

  1. diervoeder en verboden ladingen mogen niet gelijktijdig worden getransporteerd;
  2. er is een volledige fysieke scheiding tussen compartimenten die bestemd zijn voor het transport van diervoeder en compartimenten die bestemd zijn voor verboden ladingen;
  3. er is een volledige fysieke scheiding tussen diervoeder en verboden ladingen tijdens het laden en lossen;

Dit omvat het vermijden van kruisbesmetting rond laad- en lospunten, het gebruik van gescheiden apparatuur voor het laden en lossen van diervoeder en verboden ladingen (leidingen, slangen, koppelingen, fittingen, aansluitingen etc.), en het voorkomen van overstromen tijdens het vullen van de tank;

  1. de compartimenten die gebruikt worden voor het transport van verboden ladingen worden nooit gebruikt voor het transport van diervoeder, tenzij alle onderdelen die in contact kunnen komen met de lading (laadcompartimenten, leidingen, spoelen, pompen, enz.) worden vervangen door nieuwe apparatuur;
  2. alle compartimenten moeten toegankelijk zijn voor visuele beoordeling;
  3. er moet een inrichting aanwezig zijn voor het verwijderen van externe vervuiling op het voertuig (bijvoorbeeld een geïntegreerde watertank met sproei-inrichting);
  4. de duidelijke identificatie van de laadcompartimenten moet gewaarborgd zijn. Er moet worden bepaald welke laadcompartimenten worden gebruikt voor diervoeder en welke voor verboden ladingen.
  5. het gecombineerd transport wordt uitgevoerd door voertuigen met vast ingebouwde stevige compartimenten. Het gebruik van herbruikbare flexibele tanks / voeringen is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

    1. Het ondersteunende systeem van de flexibele tanks (de pomp, evenals de leidingen en de kleppen) is zodanig gescheiden van het compartiment dat voor het transport van diervoeder is bestemd, dat lekkage uit het ondersteunende systeem geen invloed kan hebben op het compartiment dat voor het transport van diervoeder bestemd is.
    2. Voordat de flexibele tank wordt gebruikt, moet het GMP+ gecertificeerde bedrijf zich ervan verzekeren dat de oplegger vrij is van residuen die schade aan de flexibele tank kunnen veroorzaken.
    3. Wanneer de flexibele tank niet in gebruik is, moet deze worden opgeslagen achter een beschermende scheidingswand.
    4. Op elke flexibele tank en elke ondersteunende systeem unit moet een duidelijk identificatielabel zijn aangebracht.
    5. De levensduur van de flexibele tank bedraagt maximaal 5 jaar na het eerste gebruik, waarna de zak aantoonbaar moet worden vervangen. Eerder vervangen is noodzakelijk, als de flexibele tank aan slijtage onderhevig is.
    6. Het flexibele systeem wordt getest en goedgekeurd door een onafhankelijke keuringsinstantie voor het vastzetten van de lading (het systeem moet stabiel zijn en mag tijdens het transport niet kunnen breken). Onderdeel van de certificering is een regelmatige controle, minstens één keer per jaar, door de fabrikant -- of door personen die door de fabrikant zijn toegelaten -- volgens EN 12642 / EN 12195 of een equivalent.

Defecten in de carrosserieconfiguratie en in het flexibele tanksysteem moeten onmiddellijk worden verholpen. Het verhelpen van defecten is alleen toegestaan door de fabrikant of door bedrijven die door de fabrikant zijn toegelaten.

  1. De flexibele tank moet ten minste voldoen aan de volgende minimale technische voorwaarden:
  • Stof: PET
  • Gewicht: 1150g/m2
  • Treksterkte: schering 5600 N /5cm, inslag 5400 N/5cm
  • Scheurweerstand: schering 1000 N/ inslag 900N
  • Temperatuurbestendigheid: -30oC tot +70oC
  • Bestendigheid tegen schade door buiging: geen scheuren na 100.000 buigingen

4.3. Documentatievoorwaarden

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet als gedocumenteerde informatie bewaren:

  1. de opeenvolgende transporten;
  2. de reinigingen tussen de opeenvolgende transporten;
  3. de inspecties en controles;
  4. het bulktransport op een rittenstaat:
  • ladingen per laadcompartiment -- bij voorkeur met een IDTF-nummer;
  • de reinigingen die na het transport van die ladingen zijn uitgevoerd;

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet voor inspectie beschikbaar hebben:

  1. de rittenstaat op het laadcompartiment;
  2. de registratie van de drie voorgaande ladingen (inclusief de reinigingsoperaties) in dat laadcompartiment, voorzien van datum en handtekening van het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder;
  3. in geval van railtransport, de registratie van de laatste voorgaande lading met de laatste reinigingswerkzaamheid;
  4. de wettelijk vereiste transportdocumenten.

Het is nuttig om te onthouden dat het toch belangrijk is om de bovengenoemde gedocumenteerde informatie beschikbaar te hebben voor Agri-only laadcompartimenten. Deze informatie is nodig om het op risico’s gebaseerde reinigingsprogramma zoals beschreven in § 4.1 te bewerkstelligen.

Het is nuttig er rekening mee te houden dat ook voor de inkoop van laadcompartimenten voor eigen gebruik de registratie van de voorgaande ladingen (inclusief reinigingsactiviteiten) aanwezig moet zijn.

Appendix: Transportvolgorde, Reinigings¬regimes en Vrijgaveprocedures

Deze Appendix omvat:

  1. voorwaarden voor het bepalen van de juiste transportvolgorde met betrekking tot het getransporteerde diervoeder;
  2. Richtlijnen voor de stappen van verschillende reinigingsregimes;
  3. voorwaarden voor het vrijgeven van laadcompartimenten na het transport van verboden ladingen.
  4. Vrijgaveprocedure volgens een gedocumenteerde procedure die door de bevoegde autoriteit is toegelaten

i. Transportvolgorde in relatie tot getransporteerd diervoeder

Transportvolgorde

Alleen producten die in de International Database for Transport of Feed (IDTF) zijn opgenomen met een van de reinigingsregimes A, B, C of D zijn toegestaan als voorgaande ladingen vóór het transport van diervoeder via wegtransport of railtransport. Voor het transport met binnenvaart- en kustvaartschepen geldt de productlijst uit Appendix 1 in TS3.3 Binnen- en kustvaarttransport van diervoeder. Bij transport per zeeschip moet het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het regelen van het transport van diervoeder criteria opstellen met betrekking tot voorgaande ladingen op basis van een risicobeoordeling.

International Database Transport (of) Feed (IDTF)

De IDTF bevat de eisen met betrekking tot de transportvolgorde en de reinigings- en desinfectieregimes voor een groot aantal producten. De IDTF is te raadplegen via https://www.icrt-idtf.com/nl/. De lijst met vastgestelde reinigings- en desinfectieregimes kan in de loop van de tijd veranderen. De wijzigingen worden gepubliceerd in de GMP+ nieuwsbrief. Een verzoek tot (her)indeling van producten binnen een van de reinigingsregimes kan worden ingediend bij GMP+ International (https://www.icrt-idtf.com/nl/procedures/).

Reinigingsregimes

De basisprincipes voor de verschillende reinigingsregimes zijn te vinden in hoofdstuk 2, hieronder. De vastgestelde reinigingsregimes moeten als een minimumvoorwaarde worden beschouwd. Indien het laadcompartiment na de betreffende reinigingsoperatie niet schoon is, moet er een extra reiniging plaatsvinden.

Vrijgaveprocedure

Producten die niet zijn opgenomen in de IDTF database of in Appendix 1 van TS3.3 Binnen- en kustvaarttransport van diervoeder met één van de reinigingscategorieën A, B, C of D zijn verboden als lading voor transportmiddelen waarin ook diervoeder wordt getransporteerd. Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet kunnen aantonen dat er in het verleden geen verboden ladingen zijn getransporteerd. Na het transport van een verboden lading mag het betreffende laadcompartiment alleen nog gebruikt worden voor het transport van diervoeder na het vrijgeven van het transportmiddel:

  • door een onafhankelijke laadcompartimentinspecteur, of
  • volgens een gedocumenteerde procedure die door de bevoegde autoriteit is toegelaten. Zie hiervoor § 4 hieronder.

ii. Reinigings- en Desinfectieregimes

Met betrekking tot reiniging en desinfectie kunnen vier basisregimes worden onderscheiden:

  1. Droge reiniging
  2. Reiniging met water
  3. Reiniging met water en een reinigingsmiddel van levensmiddelenkwaliteit
  4. Desinfectie na een van de vorige reinigingsregimes (A, B of C).

Binnen een reinigingsregime mag op basis van de beoordeling van de effectiviteit van de gebruikte reinigings- en desinfectiemethoden (zie § 4.1) worden afgeweken van de hieronder beschreven stappen.

Reinigingsregime A (droge reiniging)

Toepassing:

  • Na het transport van droge 'neutrale' producten voor het eerste transport van het diervoeder.

Het algemene reinigingsregime is als volgt:

  1. het transportmiddel reinigen door zuigen, uitblazen of vegen
  2. handmatige reiniging van moeilijk bereikbare plaatsen
  3. als er na de droge reiniging nog resten zijn, gebruik dan extra natte reiniging.

Bij de droge reiniging is het de moeite waard om te onthouden dat er over het algemeen een voorkeur is voor zuigen, omdat deze reinigingsmethode ervoor zorgt dat er geen stof of vuil wordt verspreid.

Reinigingsregime B (reiniging met water)

Toepassing:

  • Na het transport van producten met reinigingsregime B, voor het eerste transport van het diervoeder.
  • Na het transport van bijvoorbeeld vochthoudende of plakkende stoffen of mogelijk schadelijke chemicaliën.
  • Bedrijven die transporten uitvoeren met bulktankwagens moeten deze tankwagens minimaal één keer per drie maanden nat reinigen, tenzij kan worden aangetoond dat er geen resten aanwezig zijn in de bulktankwagen.

Het algemene reinigingsregime is als volgt:

  1. restanten van de voorgaande lading zo veel en zo droog mogelijk verwijderen
  2. voorspoelen met koud water, of warm indien nodig, en letten op moeilijke plaatsen;
  3. handmatige reiniging;
  4. hogedrukreiniging met water;
  5. drogen door middel van ventilatie of heteluchtkanon.

Als u open voertuigen reinigt, kunt u meestal het beste een hogedrukreiniger gebruiken met een vlakke sproeier met een druk van minstens 25 bar of hoger. Als u chemicaliën (bijvoorbeeld chemische meststoffen) moet verwijderen, kunt u het beste warm water (minimaal 60°C) gebruiken om de chemicaliën gemakkelijker op te lossen. Het is de moeite waard om te onthouden dat moeilijk bereikbare plaatsen zo nodig apart kunnen worden gereinigd met extra middelen, zoals borstels. Het is belangrijk om te onthouden dat het water moet kunnen worden afgevoerd.

Reinigingsregime C (reiniging met water en reinigingsmiddel)

Toepassing:

  • Na het transport van een lading met eiwit of vet, voor het eerste transport van het diervoeder.
  • Alleen reinigingsmiddelen van levensmiddelenkwaliteit mogen worden gebruikt.

Het algemene reinigingsregime is als volgt:

  1. restanten van de voorgaande lading zo veel en zo droog mogelijk verwijderen.
  2. voorspoelen met warm water (max. 60 °C) en moeilijke plaatsen met de hand reinigen
  3. schuim of gel met een reinigingsmiddel voor kiep-/bakwagens of spoelen met CIP-reinigingsmiddel bij 80 °C in geval van tankcleaning
  4. spoelen met water van ca. 60°C
  5. zo nodig drogen door ventilatie of heteluchtkanon.

Om vetten makkelijker te kunnen verwijderen is een verhoogde watertemperatuur nodig. Deze mag echter niet hoger zijn dan 60 °C om het coaguleren van eiwitten, en daardoor hechten aan oppervlakken, te voorkomen. Om het verwijderen van vetten en eiwitten te vergemakkelijken, wordt een matig tot sterk alkalisch reinigingsmiddel geadviseerd in de door de fabrikant voorgeschreven dosering.

In open systemen (kip/bakwagen) kan het beste een schuimend ontvettend middel worden gebruikt. Ingeval van tankcleaning met sproeibollen mag juist geen schuimend middel worden ingezet, maar kan beter worden gewerkt met een zogenaamd Cleaning In Place (CIP) reinigingsmiddel bij verhoogde temperatuur. In specifieke gevallen, zoals het verwijderen van kalkhoudende materialen, verdient een zuur reinigingsmiddel de voorkeur.

Reinigingsregime D (reiniging en desinfectie)

Toepassing:

  • Na het transport van producten met reinigingsregime D, voor het eerste transport van het diervoeder.
  • Wanneer voorgaande ladingen microbiologisch onacceptabel zijn (waarneembare tekenen van bederf)
  • Wanneer bekend is dat ladingen micro-organismen bevatten die een ziekte veroorzaken, zoals Salmonella.
  • Alleen wettelijk toegestane ontsmettingsmiddelen van levensmiddelenkwaliteit mogen worden gebruikt.
  • Een andere vorm van desinfectie (bijvoorbeeld stoom met hoge vochtigheid, rookbommen) mag alleen worden toegepast als de effectiviteit ervan is vastgesteld.

Het algemene reinigingsregime is als volgt:

  1. reiniging volgens reinigingsregime A, B of C
  2. desinfectie met een desinfectiemiddel in een volgens de gebruiksaanwijzing aangegeven dosering.
  3. zo nodig nat spoelen
  4. zo nodig drogen door ventilatie of heteluchtkanon.

Het is nuttig om op de hoogte te zijn van de verschillende soorten reinigings- en desinfectiemiddelen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen desinfectiemiddelen die zijn getest op bacteriedodende en schimmelwerende werking en desinfectiemiddelen die zijn getest op bacteriedodende, schimmelwerende en virus dodende werking. Deze laatste mogen alleen in de veehouderij worden gebruikt. Voor voertuigen voor het transport van diervoeder is het gebruik van een desinfectiemiddel dat is goedgekeurd voor de levensmiddelenindustrie het enige andere alternatief.

Houd er rekening mee dat het gebruik van een gecombineerd reinigings- en desinfectiemiddel met actief chloor alleen mogelijk is, als het wordt gebruikt op gladde oppervlakken die gemakkelijk te reinigen zijn, zoals roestvrij staal.

In alle andere gevallen is het echt beter om eerst te reinigen en daarna te desinfecteren. In dat geval is het raadzaam om bij het desinfecteren van open voertuigen gebruik te maken van desinfectiemiddelen die actief chloor bevatten.

Het gebruik van chloorhoudende reinigingsmiddelen is echter niet aan te raden op materialen die gemakkelijk roesten - of na een zure reiniging - vanwege de mogelijkheid dat er giftige chloorgassen ontstaan. In dat geval kunnen als alternatief quaternaire ammoniumverbindingen worden gebruikt (met uitzondering van tankcleaning met sproeibollen vanwege schuimvorming). Het voordeel van quaternaire ammoniumverbindingen is dat ze beter hechten en daardoor langer inwerken. Het nadeel is dat ze moeilijker te verwijderen zijn.

Voor gesloten tankwagens kunt u overwegen om perazijnzuur te gebruiken. Het voordeel is dat het minder wordt geactiveerd door residuen dan actief chloor. Het heeft echter wel een penetrante geur en tast ook het rubber aan -- twee nadelen. Vergeet niet dat desinfectiemiddelen minstens vijf minuten moeten worden toegediend om effect te hebben.

Het is echt aan te raden om na de desinfectie te spoelen, om het risico op residuen te vermijden, tenzij kan worden aangetoond dat residuen geen risico vormen. Ook goed om te onthouden: in sommige gevallen kan het verwijderen van het desinfectiemiddel leiden tot de ontwikkeling van overlevende bacteriën als het oppervlak te lang vochtig blijft.

U kunt verschillende extra controles uitvoeren om te beoordelen hoe effectief de door u gebruikte reinigings- en/of desinfectiemethode was:

  • ATP (Adenosine Tri Phosphate) is aanwezig in alle dierlijke en plantaardige cellen en kan dus gebruikt worden als indicator voor de mate van biologische verontreiniging die op oppervlakken achterblijft. De toepassing van ATP is in de meeste gevallen van transport van chemicaliën niet zinvol.
  • Agarstempels kunnen worden gebruikt om de effectiviteit van een bepaalde gebruikte desinfectietechniek te controleren.
  • HPLC en Massaspectrometrie (MS) kunnen worden gebruikt voor het controleren op chemische residuen en bestrijdingsmiddelen.
  • Voor het controleren op bestanddelen van dierlijke oorsprong mogen microscopische screeningsmethoden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 152/2009 worden gebruikt.

iii. Procedure voor het vrijgeven van laadcompartimenten na transport van verboden ladingen

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder moet kunnen aantonen dat er in het verleden geen verboden ladingen zijn getransporteerd. Na het transport van een verboden lading mag het betreffende laadcompartiment alleen nog gebruikt worden voor het transport van diervoeder na vrijgave van het transportmiddel.

  • door een onafhankelijke laadcompartimentinspecteur, of
  • volgens een gedocumenteerde procedure die door de bevoegde autoriteit is toegelaten (zie § 4 hieronder).

N.B.: ladingen die een van de in § 4 genoemde producten bevatten, kunnen alleen door de bevoegde autoriteit worden vrijgegeven. De vrijgaveopties in § 3 hieronder kunnen niet worden toegepast voor ladingen die deze producten bevatten.

a. Wegtransport

Het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het transport van diervoeder heeft twee mogelijkheden om een laadcompartiment vrij te geven na het transport van een verboden lading:

Optie A: Vrijgave door een controleorganisatie of certificatie/inspectie-instelling

De volgende stappen moeten in de aangegeven volgorde worden genomen om de toelating van een laadcompartiment te verkrijgen na het transport van een verboden lading.

  1. Een reiniging die specifiek voor de aard van de verboden lading is toegesneden moet worden uitgevoerd volgens een protocol dat vooraf door het bedrijf is uitgewerkt.
  2. Beoordeling van het laadcompartiment - op kosten van het bedrijf - vóór het laden met diervoeder en na bovengenoemde reiniging door een gekwalificeerde ladingsinspecteur van een onafhankelijke controleorganisatie of een certificatie/inspectie-instelling. Zie F0.2 Definitielijst.

De laadinspectie verifieert aan de hand van het logboek welke voorgaande verboden ladingen zijn getransporteerd en welke reinigings- en desinfectiewerkzaamheden zijn uitgevoerd. Het laadcompartiment van het transportmiddel wordt vervolgens visueel beoordeeld op eventuele restanten, met name op moeilijk te reinigen plaatsen.

  1. Afhankelijk van de voorgaande ladingen en de resultaten van de visuele inspectie kunnen - naar het oordeel van de ladingsinspecteur en op kosten van het bedrijf - aanvullende hygiënemetingen worden uitgevoerd door middel van ATP-metingen of agarstempels. Een andere mogelijkheid is een analyse van het spoelwater.

Afgifte door de ladingsinspecteur van een verklaring (op het inspectieadres) waaruit moet blijken dat het transportmiddel / het laadcompartiment weer gebruikt kan worden voor het transport van diervoeder.

Optie B: Vrijgave door een ladingsinspecteur van een GMP+ gecertificeerd bedrijf.

De volgende stappen moeten worden genomen in de aangegeven volgorde om toelating van een laadcompartiment te verkrijgen na het transport van een verboden lading.

  • Na het transport van een verboden lading moet het bedrijf 5 ladingen met reiniging A, B of C uitvoeren, voor zover deze geen diervoeder zijn, voordat dit laadcompartiment kan worden vrijgegeven voor diervoeder;
  • Een reiniging die specifiek is toegesneden op de aard van de laatste verboden lading, moet worden uitgevoerd volgens een protocol dat vooraf door het bedrijf is uitgewerkt. Het bedrijf moet de uitvoering van de reiniging en/of desinfectie aantonen door middel van een European Cleaning Document (ECD) of een gelijkwaardig reinigingscertificaat van het reinigingsstation.
    Ten minste het volgende moet worden vermeld:

    • identificatie van het laadcompartiment
    • datum en tijdstip van de reiniging
    • laatste verboden lading
    • reinigingsstappen
    • identificatie van wat met succes is gereinigd: tanks (compartimenten), hulpapparatuur en onderdelen die in contact komen met het product
    • gebruikte reinigings- / desinfectiemiddelen
    • watertemperatuur
    • duur van het reinigingsproces
    • uitgevoerde tests.
  • Beoordeling van het laadcompartiment vóór belading met diervoeder en na bovengenoemde reiniging en desinfectie door een gekwalificeerde (eigen) ladingsinspecteur van het GMP+ gecertificeerde productie- of handelsbedrijf dat de volgende GMP+ lading in het laadcompartiment gaat laden.
    Voor (eigen) ladingsinspecteur zie F0.2 Definitielijst. Een GMP+ gecertificeerd bedrijf mag zijn eigen transportmiddelen niet op deze wijze vrijgeven.
  • Bovengenoemde ladingsinspecteur verifieert aan de hand van het logboek welke voorgaande verboden ladingen zijn getransporteerd en welke reinigings- en desinfectiewerkzaamheden zijn uitgevoerd.
    Het laadcompartiment van het transportmiddel wordt vervolgens visueel beoordeeld op eventuele residuen, met name op moeilijk te reinigen plaatsen.
  • Afhankelijk van de voorgaande ladingen en de resultaten van de visuele inspectie kunnen - naar het oordeel van de ladingsinspecteur en op kosten van het bedrijf - aanvullende hygiënemetingen worden uitgevoerd door middel van ATP-metingen of agarstempels. Een andere mogelijkheid is een analyse van het spoelwater.
  • Afgifte door de ladingsinspecteur van een verklaring (op het GMP+ gecertificeerde laadadres) waarin staat dat het transportmiddel/het laadcompartiment weer gebruikt kan worden voor het transport van diervoeder.
  • Voor de volgende verboden ladingen is de vrijgave alleen toegestaan door een ladingsinspecteur van een controleorganisatie of een certificatie/inspectie-instelling zoals beschreven in optie A.
    • Categorie 1, 2 en onverwerkt categorie 3-materiaal - Verordening (EG) nr. (EG) 1069/2009 en Verordening (EG) nr. (EG) 142/2011;
    • Gasolie
    • Smeerolie
    • Minerale klei die is gebruikt voor detoxificatie
    • Radioactief materiaal
    • Huishoudelijk afval en alle daarvan afgeleide fracties
    • Onbehandeld cateringafval
    • Rioolslib

Binnen- en kustvaarttransport

Voor de vrijgaveprocedure voor binnenvaartschepen en kustvaarders die verboden of niet-geregistreerde lading hebben getransporteerd, zie:

Railtransport

De volgende stappen moeten worden genomen in de aangegeven volgorde om toelating van een wagon te verkrijgen na het transport van niet-agrarische producten.

  • Een reiniging die specifiek op de aard van het niet-agrarische product is toegesneden, moet worden uitgevoerd volgens een protocol dat vooraf door het bedrijf is uitgewerkt. Alleen reinigings- en desinfectiemiddelen die geschikt zijn voor levensmiddelen mogen worden gebruikt.
  • Beoordeling van de wagon - op kosten van het bedrijf - vóór het laden met diervoeder en na bovengenoemde reiniging door een gekwalificeerde ladingsinspecteur van een onafhankelijke controleorganisatie of een certificatie-/inspectie-instelling. Voor meer informatie zie F0.2 Definitielijst.
  • De ladingsinspecteur controleert aan de hand van het logboek welke voorafgaande lading is getransporteerd en welke reiniging en desinfectie is uitgevoerd. Vervolgens wordt de wagon visueel beoordeeld op eventuele residuen, met name op moeilijk te reinigen plaatsen.
  • Afhankelijk van de voorgaande niet-agrarische lading en de resultaten van de visuele inspectie kunnen - naar het oordeel van de ladingsinspecteur en op kosten van het bedrijf - aanvullende hygiënemetingen worden uitgevoerd door middel van ATP-metingen of agarstempels. Een andere mogelijkheid is een analyse van het spoelwater.
  • Afgifte door de ladingsinspecteur van een verklaring (op het inspectieadres) waaruit moet blijken dat de wagon weer gebruikt kan worden voor het transport van diervoeder.

iv. Vrijgaveprocedure volgens een gedocumenteerde procedure die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit

Ladingen die een van de volgende producten bevatten, zijn uitgesloten van vrijgave via de hierboven beschreven procedures:

  1. Verwerkte dierlijke eiwitten.
  2. Bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers.
  3. Vismeel.
  4. Dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong.
  5. Producten afkomstig van herkauwers anders dan:
  • melk, producten op basis van melk, melkderivaten, biest en biestproducten;
  • dicalcium en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;
  • gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van huiden en vachten van herkauwers.

Deze laadcompartimenten moeten worden gereinigd volgens een gedocumenteerde procedure die vooraf door de bevoegde autoriteit is toegelaten overeenkomstig de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 999/2001.

Feed Support Products

Where to find more about the GMP+ International Feed Support Products

Fact sheets

More information: https://fsd.gmpplus.org/pagina/6/fact-sheets.aspx/

https://gmpplus.org/feed-certification-scheme/scheme-documents/