1. Infrastructuur
GMP+ gecertificeerde bedrijven moeten al hun activiteiten uitvoeren in een lokale omgeving waar het diervoeder beschermd moet worden tegen potentieel gevaarlijke stoffen. Diervoeder mag nooit onaanvaardbare gehaltes aan potentieel gevaarlijke stoffen bevatten. Als de lokale omgeving risico's voor de voederveiligheid met zich meebrengt, moeten gecertificeerde bedrijven door een gedetailleerde risicobeoordeling aantonen dat die risico’s worden beheerst.
Nuttige tip
Het kan helpen om na te denken over locaties in de buurt van uw bedrijfslocaties die mogelijk een negatieve invloed kunnen hebben op de voederveiligheid. Zo kunnen bijvoorbeeld nabijgelegen verontreinigde locaties en afvallocaties een risico vormen.
1.1. Toegang reguleren
Gecertificeerde bedrijven moeten de grenzen van alle bedrijfslocaties duidelijk definiëren en documenteren. De toegang tot alle gebieden en faciliteiten moet worden beheerd. De toegang moet worden geautoriseerd en beheerst, afhankelijk van het risiconiveau voor de voederveiligheid.
Niet-werknemers mogen alleen onder toezicht van of met toestemming van een bevoegd persoon toegang krijgen tot gebiede.
Als het niet mogelijk is om de toegang tot de productie-installatie te beheersen, dan moeten gecertificeerde bedrijven beheersmaatregelen treffen om besmetting te voorkomen.
Nuttige tip
Denk goed na over de wijze waarop u beheersmaatregelen en bevoegdheden plant en opzet voor alle gebieden en faciliteiten die een risico op besmetting kunnen opleveren. Dit omvat ook alle plaatsen waar diervoeder is opgeslagen of zich bevindt, inclusief laadcompartimenten.
1.2. Faciliteiten en Uitrusting
Faciliteiten, uitrusting en gebieden waar met diervoeder wordt gewerkt, moeten zodanig worden ontworpen, gebouwd, onderhouden en beheerd om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de grondstoffen en het diervoeder te allen tijde wordt beschermd. Zowel kwaadwillige als onopzettelijke besmetting van diervoeder moet worden voorkomen.
Faciliteiten
Faciliteiten (waaronder daken, plafonds, bevestigingen aan het plafond en afvoerfaciliteiten voor bijvoorbeeld riolering, afval, regen en smeltwater) moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat:
- ophoping van vuil wordt voorkomen;
- condensatie en ongewenste (groei van) schimmels worden voorkomen;
- kruisbesmetting van ongewenste stoffen en stoffen met negatieve invloed voor de diergezondheid, de volksgezondheid of het milieu wordt voorkomen;
- reiniging, desinfectie en onderhoud kunnen worden uitgevoerd;
- vogels, ongedierte en andere dieren zo weinig mogelijk kans krijgen om binnen te komen;
- gebieden of opslagruimten voor niet-diervoederproducten fysiek worden gescheiden van gebieden of opslagruimten voor diervoederproducten.
- water en modder niet in de faciliteit kunnen komen.
De faciliteiten moeten worden voorzien van geschikte natuurlijke of kunstmatige verlichting om ervoor te zorgen dat reiniging, beheersing en andere activiteiten die een rol spelen bij de voederveiligheid, effectief kunnen worden uitgevoerd.
Diergeneesmiddelen moeten in een aparte en beveiligde ruimte worden bewaard. Afval en giftige stoffen moeten fysiek gescheiden van het diervoeder worden opgeslagen.
Nuttige tip
Giftige materialen kunnen bijvoorbeeld zijn: reinigings- en ontsmettingsmiddelen, waterbehandelingsproducten, vet dat niet voor menselijke consumptie geschikt is en voorraadbeschermingsmiddelen
Uitrusting
Alle uitrusting moet geschikt zijn voor het doel waarvoor deze wordt gebruikt. De uitrusting moet zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat:
- deze kan worden gereinigd, gedesinfecteerd en onderhouden om besmetting van het diervoeder te voorkomen;
- de doseercapaciteit overeenkomt met de te doseren hoeveelheid product. Het volgende moet duidelijk worden vermeld en als gedocumenteerde informatie worden bewaard:
- het toegestane minimum- en maximumgewicht van de weeg- of doseeruitrusting;
- de nauwkeurigheid van de weeg- of doseeruitrusting.
Meetuitrusting op procesinstallaties
De meetuitrusting op de procesinstallaties moet zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat:
- de vereiste producttemperaturen kunnen worden bereikt en gedurende een bepaalde periode kunnen worden gehandhaafd om de voederveiligheid te waarborgen. De periode en de temperatuur moeten worden geregistreerd;
- de vochtigheidsgraad, de luchtstroom en andere procesparameters die een negatieve invloed op de voederveiligheid kunnen hebben, worden beheerst en bewaard als gedocumenteerde informatie.
2. Onderhoud
Alle gebieden en uitrusting die bestemd zijn voor gebruik moeten een geïmplementeerd onderhoudsprogramma hebben. Deze onderhoudsprogramma's dienen als gedocumenteerde informatie te worden bewaard. Alle gebieden en uitrusting dienen naar behoren en regelmatig in goede staat te worden gehouden in overeenstemming met dat onderhoudsprogramma.
Gecertificeerde bedrijven dienen de eisen en voorwaarden vast te stellen om een veilige en hygiënische werking tijdens onderhoudswerkzaamheden en in onderhoudsgebieden te waarborgen. De minimumvoorwaarden van het onderhoudsprogramma zijn dat:
- Alle inspectie-, meet-, doseer- en testuitrusting die bij de productie van diervoeder wordt gebruikt, ten minste om de 12 maanden moet worden gekalibreerd.
- De uitrusting die wordt gebruikt voor het wegen/doseren van voormengsels, toevoegingsmiddelen voor diervoeders en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik:
- ten minste om de zes maanden wordt gekalibreerd volgens een door de leverancier van de uitrusting vastgestelde methode;
- geschikt is voor het bereik van te wegen of te doseren gewichten of volumes, en de nauwkeurigheid ervan regelmatig moet worden gecontroleerd. Dit geldt ook voor de doseeruitrusting voor conserveringsmiddelen die bijvoorbeeld tijdens het maken van kuilvoer worden gebruikt.
Alle geïnstalleerde meetuitrusting moet:
c. op gezette tijden of vóór gebruik worden gekalibreerd of geverifieerd overeenkomstig meetnormen die zijn afgeleid van internationale of nationale meetnormen. Indien dergelijke normen niet bestaan
- moet de basis die voor kalibratie of verificatie is gebruikt, als gedocumenteerde informatie worden bewaard; en
- moeten de inspecties in overeenstemming zijn met gestandaardiseerde controlelijsten;
- zodanig worden geïdentificeerd dat de kalibratiestatus kan worden bepaald;
- worden beveiligd tegen sabotage of andere manipulatie waardoor het meetresultaat ongeldig wordt;
- worden beschermd tegen beschadiging en slijtage tijdens gebruik, onderhoud en opslag.
De onderhoudswerkzaamheden en bevindingen moeten als gedocumenteerde informatie worden bewaard.
Nuttige tip
Het is nuttig om ervoor te zorgen dat uw onderhoudsprogramma een plan bevat voor alle volgende aspecten van uw bedrijfslocatie(s):
- de gebieden waar met het diervoeder wordt gewerkt;
- de uitrusting en (interne) transportsystemen;
- transportmiddelen;
- reinigingsinstallaties;
- betrokken personeel (eigen personeel of personeel van derden);
- frequenties;
- andere aspecten die specifiek kunnen zijn voor uw bedrijf.
3. Persoonlijke hygiëne
Iedereen – personeel en bezoekers - die werkt of binnengaat in gebieden waar met diervoeder wordt gewerkt, moet beschermende kleding en een beschermende uitrusting dragen wanneer besmetting van diervoeder door mensen als risico wordt aangemerkt op basis van een risicobeoordeling. De beschermende kleding en uitrusting mogen geen gevaar voor de voederveiligheid opleveren en moeten in een goede hygiënische conditie worden gehouden.
Gecertificeerde bedrijven moeten regels opstellen en implementeren met betrekking tot eten, drinken en roken, als dit een negatieve invloed zou kunnen hebben op de voederveiligheid.
Dit moet duidelijk worden aangegeven aan personeel (ook van derden) en bezoekers. Eten, drinken en roken mag alleen worden toegestaan in daartoe aangewezen gebieden.
4. Voorzieningen
4.1. Luchtbeweging
De lucht die wordt gebruikt voor het transport, het drogen of het koelen mag geen negatieve invloed hebben op de voederveiligheid. Gecertificeerde bedrijven moeten het risico evalueren dat de lucht een vector voor ziekteverwekkers wordt en indien nodig beheersmaatregelen nemen.
4.2. Water en Stoom
Alle vormen van water (inclusief stoom) die in direct contact komen met de contactoppervlakken van het diervoeder, of die in het diervoeder zijn opgenomen, mogen geen negatieve invloed hebben op de voederveiligheid. Het gebruik van water en de veiligheid ervan moeten gebaseerd zijn op een risicobeoordeling.
Gecertificeerde bedrijven moeten ervoor zorgen dat het gebruik van technische hulpstoffen, zoals roestwerende middelen, geen gevaar voor de voederveiligheid oplevert.
Watervoorzieningsinstallaties moeten worden vervaardigd uit inerte materialen.
4.3. Drogen en Ventileren
De methoden voor het drogen en ventileren moeten geschikt zijn voor het doel. Als gecertificeerde bedrijven brandstoffen gebruiken voor het drogen van diervoeder, moeten zij ervoor zorgen dat de brandstof (en de verbrandingsgassen ervan) die voor het droogproces worden gebruikt, geen negatieve invloed hebben op de voederveiligheid. De brandstof mag nooit in contact komen met het diervoeder.
Indirecte droging
Gecertificeerde bedrijven moeten ervoor zorgen dat de verbrandingsgassen van de brandstof die voor de indirecte droging wordt gebruikt, niet in contact komen met het diervoeder. Een risicobeoordeling van het indirecte droogproces moet als gedocumenteerde informatie worden bewaard.
Directe droging
Een risicobeoordeling van de brandstoffen die voor directe droging worden gebruikt, moet als gedocumenteerde informatie worden bewaard. Zie TS1.4 Verboden producten en brandstoffen voor meer informatie.
Andere methoden
Gecertificeerde bedrijven moeten de voederveiligheid garanderen als er andere methoden worden gebruikt voor het drogen en ventileren. Een gevarenanalyse van deze methoden moet worden bewaard als gedocumenteerde informatie.
Nuttige tip
Meer informatie over de droogprocessen is te vinden in de GMP+ International Portal (ga naar de Website -> klik op Portal -> voer login in -> klik op items Tools -> Feed Support Products -> Factsheets - droogprocessen).
5. Ongediertebestrijding
Alles wat mogelijk en effectief is moet worden gedaan om ongedierte, vogels en huisdieren uit de buurt te houden van de gebieden van een locatie waar diervoeder wordt geproduceerd, verwerkt, opgeslagen en/of getransporteerd.
Ongediertebestrijding moet worden gepland, uitgevoerd en gedocumenteerd. Er moeten aanvaardbare en toegestane ongediertebestrijdingsmethoden en -middelen worden gebruikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de veiligheid van het personeel en de voederveiligheid.
Gecertificeerde bedrijven moeten een programma voor de beheersing en bestrijding van ongedierte opstellen, documenteren en implementeren. Gedocumenteerde informatie over de beheersactiviteiten moet aantonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
Er moet personeel aangewezen worden om het ongediertebestrijdingsprogramma te beheren en/of als contactpersoon te fungeren voor gekwalificeerde uitvoerders op de locatie. Dit personeel moet naar behoren gekwalificeerd en opgeleid zijn en voldoen aan de wettelijke bepalingen voor het uitvoeren van elke vereiste behandeling.
Afval moet op zo’n manier worden beheerd dat het aantrekken en huisvesten van ongedierte wordt voorkomen. Zie Hoofdstuk 6 Afvalbeheer .
6. Afvalbeheer
Er moeten systemen aanwezig zijn om afval te identificeren, in te zamelen, te verwijderen en af te voeren om besmetting van het diervoeder te voorkomen.
Indien afval gevaarlijke concentraties van verontreinigende stoffen of andere gevaren bevat, moet het op de juiste wijze worden verwijderd.
7. Reinigen en Ontsmetten
Gecertificeerde bedrijven moeten ervoor zorgen dat de reinigings- en ontsmettingsnormen worden nageleefd. Blootstelling aan ongedierte en ziekteverwekkers moet tot een minimum worden beperkt. De ophoping van stof, vuil (inclusief lekkage) en diervoederresten moet zoveel mogelijk worden vermeden.
Om de voederveiligheid te allen tijde te waarborgen, moeten gecertificeerde bedrijven reinigings- en ontsmettingsprogramma's opstellen om de hygiënische omstandigheden in stand te houden. Deze reinigings- en ontsmettingsprogramma's moeten als gedocumenteerde informatie worden bewaard.
De reinigings- en ontsmettingsprogramma's moeten het volgende bevatten:
- verantwoordelijkheden;
- methodes;
- reinigings- en ontsmettingsmiddelen;
- frequentie;
- schoonmaaktijden;
- plaatsen waar afval wordt verzameld en opgeslagen.
De reinigings- en ontsmettingsprogramma's moeten worden gemonitord, geverifieerd en zo nodig gevalideerd op hun geschiktheid en doeltreffendheid. Een bevoegd persoon moet inspecties van de reiniging en ontsmetting uitvoeren en er moet gedocumenteerde informatie worden bewaard over alle inspecties.
Reinigings- en ontsmettingsmiddelen en andere chemische stoffen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel. Indien zij een risico voor de voederveiligheid vormen, moeten zij afzonderlijk worden opgeslagen op duidelijk geïdentificeerde plaatsen. De residuen van reinigings- en ontsmettingsmiddelen mogen geen negatieve invloed hebben op de voederveiligheid. Machines of onderdelen die in contact komen met droogvoer moeten na een natte reiniging zorgvuldig worden gedroogd, voordat ze weer worden gebruikt.
8. Preventie van kruisbesmetting
Gecertificeerde bedrijven moeten technische en organisatorische maatregelen nemen om (kruis-)besmetting te voorkomen of tot een minimum te beperken. Deze beheersmaatregelen moeten gebaseerd zijn op een gevarenanalyse en moeten gevalideerd en geverifieerd worden.
(Kruis-)besmetting door versleping van kritische toevoegingsmiddelen en/of diergeneesmiddelen moet worden voorkomen en/of beheerst. Zie TS1.11 Beheersing van residuen & homogeniteit voor specifieke voorwaarden.
9. Inkomende Producten & Diensten en Verkoop
9.1. Verificatie van Producten en/of Diensten
Gecertificeerde bedrijven moeten criteria voor de ontvangst van inkomende producten en diensten vaststellen, implementeren, onderhouden en actualiseren. De resultaten van de ingangscontroles moeten als gedocumenteerde informatie worden bewaard.
9.1.1. Verificatie van inkomende producten
Elke inkomende levering moet worden geverifieerd op basis van de specificaties. De producten moeten voldoen aan de specificaties. Tijdens de ingangscontrole moeten alle inkomende producten worden vrijgegeven, voordat ze kunnen worden opgeslagen en/of verder worden verwerkt.
In geval van twijfel moeten de specificaties worden geverifieerd. De ontvangen producten mogen niet worden geaccepteerd, als ze niet voldoen aan de specificaties. Zie R1.0 Voorwaarden voor managementsystemen voor diervoederveiligheid § 8.7.2.3 over hoe om te gaan met niet-conforme producten.
9.1.2. Verificatie van inkomende transportmiddelen
Gecertificeerde bedrijven moeten controleren of het transport voldoet aan de overeengekomen voorwaarden. De verificatie moet zijn gebaseerd op een gevarenanalyse (zie R1.0 Voorwaarden voor managementsystemen voor diervoederveiligheid hoofdstuk 8) en bevat ten minste de volgende elementen:
- verificatie of de transporteur de juiste GMP+ (of gelijkwaardige) certificering heeft of is geborgd onder een overeenkomstig poortwachtersprotocol. Zie TS1.2 Inkoop;
- voldoen aan de voorwaarden ten aanzien van de laadvolgorde. Zie TS1.9 Transportactiviteiten, bijlage: Transportvolgorde, reinigingsregimes en vrijgaveprocedure;
- voorgaande ladingen en implementatie van de vereiste reinigingsregimes.
- frequentie van de verificatie.
Voor alle ontvangen zeetransporten, kustvaart, binnenvaart of treintransport moeten de rapportages van de Laadcompartimentinspectie (LCI) beschikbaar of opvraagbaar zijn.
9.1.2.1. Verificatie van de laadcompartimenten vóór het laden
Het GMP+ gecertificeerde bedrijf moet verifiëren of de laadcompartimenten leeg en schoon zijn vóór belading. De verificatie en de frequentie van de verificatie moeten gebaseerd zijn op een gevarenanalyse.
Indien het resultaat van de verificatie positief is, worden de laadcompartimenten goedgekeurd voor het transport van diervoeder. Als het resultaat van de verificatie negatief is, dan worden de laadcompartimenten niet goedgekeurd voor het transport van diervoeder. Indien het gecertificeerde bedrijf zelf verantwoordelijk is voor (het organiseren van) het transport, moet het gecertificeerde bedrijf actie(s) ondernemen om ervoor te zorgen dat het laadcompartiment leeg en schoon zijn vóór het laden.
Indien een derde partij verantwoordelijk is voor (het organiseren van) het transport, moet het gecertificeerde bedrijf deze derde partij informeren over het negatieve resultaat van de verificatie en hiervan een schriftelijke bevestiging krijgen van de derde partij. De derde partij moet actie(s) ondernemen om ervoor te zorgen dat het laadcompartiment leeg en schoon is vóór het laden. Gedocumenteerde informatie van de betreffende correspondentie dient te worden bewaard.
9.2. Verkoop en Contract
De diervoederspecificaties moeten worden overeengekomen tussen gecertificeerde bedrijven en de klant en worden bevestigd in een contract. Gecertificeerde bedrijven moeten ervoor zorgen dat al het geleverd diervoeder voldoet aan de overeengekomen specificaties.
De verkoop van diervoeder moet als gedocumenteerde informatie worden bewaard.
Nuttige tip
Voor de voorwaarden voor diervoederspecificaties die betrekking hebben op de voederveiligheid: zie R1.0 Voorwaarden voor managementsystemen voor diervoederveiligheid § 8.5.1.1.
10. Traceerbaarheidssysteem
Gecertificeerde bedrijven moeten de volgende informatie als gedocumenteerde informatie bewaren voor alle producten en diensten:
- naam en adresgegevens van leveranciers en klanten;
- datum van levering;
- soort product of dienst;
- hoeveelheid product / aantal producten;
- partijnummer, indien van toepassing. Dit kan ook worden aangeduid als een partijnummer van de fabrikant of een referentienummer;
- productievolgorde van het gehele productieproces, met inbegrip van de transportlijnen (vanaf de ontvangst van de grondstoffen tot en met de levering van het diervoeder).
- de datum van leegmelding van de silo's, indien van toepassing;
- transport-/distributiegegevens zoals de identificatie en code van de laadcompartimenten (zowel GMP+ als niet-GMP+ laadcompartimenten). (indien het gecertificeerde bedrijf verantwoordelijk is voor het transport);
- indien van toepassing: kopieën van eventuele begeleidende documenten, garantiebewijzen, certificaten etc. conform de afspraken met de opdrachtgever.
Gecertificeerde bedrijven moeten bepalen of de documentatie van aanvullende gegevens noodzakelijk is.
Nuttige tip
Alle gecertificeerde bedrijven die diervoeder gerelateerde activiteiten uitvoeren, zijn verplicht om de bovengenoemde gedocumenteerde informatie te bewaren. Hieronder vallen bijvoorbeeld productiebedrijven die verantwoordelijk zijn voor de opslag en het transport van diervoeder, maar ook gecertificeerde bedrijven die opslag of transport verzorgen als dienstverlening voor derden.
Nuttige tip
De frequentie van het leegmelden van silo's is belangrijk in het geval van een recall. Een recall zal groter zijn als de periode tussen twee silo-leegmeldingen langer is.
Feed Support Products
That was a lot of information to digest and one might ask, what is the next step? Luckily we can offer support for the GMP+ Community when doing this. We provide support by means of various tools and guidances but as each company has a shared responsibility to feed safety, and therefore tailor-made solutions cannot be offered. However, we do help by explaining requirements and provide background information about the requirements.
We have developed various supporting materials for the GMP+ Community. These include various tools, ranging from Frequently Asked Questions (FAQ) lists to webinars and events.
Supporting materials related to this document (Guidelines and FAQ’s)
We have made documents available which give guidance to the GMP+ requirements as laid down in the module GMP+ FSA and GMP+ FRA. These documents give examples, answers to frequently asked questions or background information.
Where to find more about the GMP+ International Feed Support Products Fact sheets More information: |